Inleiding
 
[ 20·6·1 ]
 
1 Het voorzetselvoorwerp is een zinsdeel dat bij bepaalde werkwoordelijke en naamwoordelijke gezegdes kan of moet voorkomen en de zelfstandigheid aanduidt waarop de door het gezegde uitgedrukte werking gericht is; het bestaat in principe altijd uit een voorzetselconstituent (zie voor dat laatste echter ).
     Het zinsdeel dat traditioneel als voorzetselvoorwerp bekend staat, heeft een omstreden status; zowel terminologisch als inhoudelijk is door taalkundigen bezwaar aangetekend tegen het begrip voorzetselvoorwerp. Niettemin is de benaming van dit zinsdeel zo ingeburgerd dat hier een bespreking volgens de gangbare opvattingen volgt.
 
2 Naar de betekenis vertoont het voorzetselvoorwerp overeenkomst met het lijdend voorwerp. Er bestaan dan ook vrijwel of geheel gelijkluidende werkwoorden die in dezelfde betekenis zowel met een lijdend voorwerp als met een voorzetselvoorwerp gecombineerd kunnen worden. In de volgende zinnen zijn de gecursiveerde zinsdelen in de (a) -zinnen lijdend voorwerp, in de (b) -zinnen voorzetselvoorwerp:

(1a) Zoek je je paraplu?
(1b) Zoek je naar je paraplu?
(2a) Hij heeft een rijke vrouw getrouwd.
(2b) Hij is met een rijke vrouw getrouwd.
(3a) Ik betwijfel de betrouwbaarheid van deze proef in sterke mate.
(3b) Ik twijfel in sterke mate aan de betrouwbaarheid van deze proef.

Naar de vorm is het voorzetselvoorwerp van het lijdend voorwerp te onderscheiden doordat het een voorzetselconstituent is. Een verschil is verder dat het ook bij naamwoordelijke gezegdes kan voorkomen, wat voor het lijdend voorwerp niet geldt.
     Moeilijker is het voorzetselvoorwerp te onderscheiden van een bijwoordelijke bepaling die in de vorm van een voorzetselconstituent optreedt. In de volgende zin is in de trein een bijwoordelijke bepaling van plaats, in zijn boek een voorzetselvoorwerp:

(4a) Hij verdiepte zich in de trein meteen weer in zijn boek.

Vervangen we het zinsdeel in zijn boek door iets anders, met behoud van de betekenisverhoudingen in de zin, dan blijft steeds het voorzetsel in gehandhaafd:

(4b) Hij verdiepte zich in de trein meteen weer in het ochtendblad/in zijn paperassen/in het driemaandelijks verslag/in De nieuwe taalgids.

Bij vervanging van in de trein onder dezelfde voorwaarden kunnen andere voorzetsels optreden:

(4c) Hij verdiepte zich op kantoor/bij zijn ouders/achter de kachel/aan het water meteen weer in zijn boek.

We noemen daarom het voorzetsel dat een voorzetselvoorwerp inleidt, een vast voorzetsel; voorzetsels bij bepalingen zijn variabel.
     Vergelijk verder (5) met (6) en (7) met (8):

(5) Hij wacht op zijn broer/op de trein/op een vaste aanstelling/op de dingen die komen gaan. (voorzetselvoorwerp)
(6) Hij wacht op het perron/in de wachtkamer/bij het loket/voor het station. (bijwoordelijke bepaling)
(7) Hij staat op contante betaling/op perfecte afwerking/op orde en regelmaat. (voorzetselvoorwerp)
(8) Hij staat op de trap/in de rij/achter het hek. (bijwoordelijke bepaling)

Bij enkele werkwoorden die geacht worden met een voorzetselvoorwerp verbonden te kunnen worden, komt meer dan één voorzetsel voor, bijv.

denken aan/om/over geloven aan/in vergelijken met/bij

Soms is hier sprake van betekenisverschil, soms nauwelijks. Zo zal men tegen iemand die op reis gaat zowel (9a) als (9b) kunnen zeggen, maar in normale omstandigheden niet (9c):

(9a) Denk aan je paspoort!
(9b) Denk om je paspoort!
(9c) Denk over je paspoort!   <<uitgesloten>>

In deze gevallen zal bij twijfel tussen voorzetselvoorwerp en bijwoordelijke bepaling de betekenis de doorslag moeten geven. Wat in over voorwerpen in het algemeen gezegd is, geldt uiteraard ook voor het voorzetselvoorwerp: de daardoor aangeduide zelfstandigheid is nauwer betrokken bij de werking van het gezegde dan datgene wat in een bepaling wordt uitgedrukt. Vergelijk nog:

(10) Denk je aan het Gardameer nog eens aan mij? (aan het Gardameer: bijwoordelijke bepaling van plaats; aan mij: voorzetselvoorwerp)
(11) Denk je om vijf uur 's morgens wel om je paspoort? (om vijf uur 's morgens: bijwoordelijke bepaling van tijd; om je paspoort: voorzetselvoorwerp)


 
3 In een enkelvoudige zin komt altijd maar één voorzetselvoorwerp voor. Het kan het enige voorwerp van de zin zijn, maar het kan ook gecombineerd worden met een lijdend voorwerp, bijv.:

(12) Hij scheidde het licht van de duisternis. (het licht: lijdend voorwerp; van de duisternis: voorzetselvoorwerp)


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina