|
|
Een infinitief(constructie)
|
[ 20·2·2·3 ]
|
|
Een infinitief als onderwerp kan alléén voorkomen, of gecombineerd worden
met een of meer constituenten die de functie van zinsdeel vervullen in een
zin die dezelfde betekenis heeft als de infinitief met de bijbehorende
constituenten. Een dergelijke infinitief met aanvullingen noemen we een
infinitiefconstructie. Vergelijk:
|
(1a)
|
Als je met klompen over de houten vloer loopt, is dat hinderlijk voor de
benedenburen.
|
|
(1b)
|
Met klompen over de houten vloer lopen is hinderlijk voor de
benedenburen.
|
|
(2a)
|
Het lukt me al jaren niet meer om gedichten te schrijven.
|
|
(2b)
|
Gedichten schrijven lukt me al jaren niet meer.
|
De infinitiefconstructie in (1b) beantwoordt aan de bijzin
van (1a), die in (2b) aan de beknopte bijzin
van (2a). Andere voorbeelden:
|
(3)
|
Slapen is goed voor je.
|
|
(4)
|
Veel roken schaadt de gezondheid.
|
|
(5)
|
Alcohol drinken werkt benevelend.
|
|
(6)
|
Goed trainen blijft voorwaarde voor een topprestatie.
|
|
(7)
|
Bij rood licht rechtsaf slaan is slechts op enkele plaatsen
toegestaan.
|
Opmerking
|
Een infinitief(constructie) die op deze wijze gebruikt wordt, vertoont
veel verwantschap met een naamwoordelijke constituent (vergelijk
en
). Heel dikwijls is namelijk substantivering van de infinitief
mogelijk, bijv. roken = het roken,
alcohol drinken = het drinken van
alcohol. Vergelijk verder met voorbeeld (7):
|
(i)
|
(Dat) bij rood licht rechtsaf slaan wat jij altijd doet, mag
hier niet.
|
|
|
|
|
|
|