|
|
Inleiding
|
[ 14·8·1 ]
|
1 |
We noemen een naamwoordelijke constituent een
nominalisatie wanneer de naamwoordelijke constituent
gerelateerd kan worden aan een ermee corresponderende (actieve of passieve)
zin. Enkele voorbeelden: nominalisatie:
|
(1a)
|
de kroning van Karel de Grote door de paus
|
zin:
|
(1b)
|
De paus kroonde Karel de Grote.
|
nominalisatie:
zin:
|
(2b)
|
Er wordt fruit gegeten.
|
nominalisatie:
|
(3a)
|
Marie koekjes toestoppen
|
zin:
|
(3b)
|
Marie worden koekjes toegestopt.
|
In voorbeeld (1a) kan de kern van de naamwoordelijke
constituent kroning (een afleiding op -ing)
gerelateerd worden aan het werkwoord kronen uit de
corresponderende zin (1b). Zowel het onderwerp (de
paus) als het lijdend voorwerp (Karel
de Grote) uit (1b) treden op als nabepaling
(respectievelijk door de paus en van Karel de
Grote) bij de kern in (1a). De nominalisatie in
(2a) correspondeert met de passieve zin (2b).
De kern van de naamwoordelijke constituent (eten) is een
infinitief-afleiding. Het lijdend voorwerp
(fruit) uit (2b) treedt in (2a) op
in de vorm van een nabepaling (van fruit) bij de kern van
de naamwoordelijke consituent. Ook de nominalisatie in (3a)
correspondeert met een passieve zin. Opnieuw wordt de kern van de
nominalisatie (toestoppen) gevormd door een
infinitief-afleiding. Deze wordt niet begeleid door een determinator. Het
lijdend voorwerp (koekjes) uit de corresponderende zin
(3b), staat voor de kern in de nominalisatie.
|
|
2 |
Nominalisaties worden met behulp van afleidingen van het werkwoord gemaakt.
We onderscheiden de volgende soorten nominalisaties:
|
[a]
nominalisaties met behulp van een afleiding op -ing;
[b]
nominalisaties met behulp van een afleiding op -atie;
[c]
nominalisaties met behulp van een afleiding met het voorvoegsel
ge-;
[d]
nominalisaties met behulp van een afleiding van een werkwoordsstam;
[e]
nominalisaties met behulp van een infinitief-afleiding en de determinator
het;
[f]
nominalisaties met behulp van een infinitief-afleiding zonder determinator.
|
Deze nominalisaties kunnen we globaal in drie typen onderverdelen:
|
·
type 1: de nominalisaties [a] t/m [d] (zie
);
·
type 2: de nominalisatie [e] (zie
);
·
type 3: de nominalisatie [f] (zie
).
|
De drie typen verschillen van elkaar wat betreft de volgorde waarin de
constituenten in de nominalisaties voorkomen. Wat we hiermee bedoelen,
laten we aan de hand van de volgende voorbeelden zien. In de voorbeelden
(1c) t/m (3c) is in vergelijking met
(1a) t/m (3a) binnen de nominalisatie de
volgorde van de kern (respectievelijk kroning,
eten en toestoppen) en de constituent die in de
corresponderende actieve zin als lijdend voorwerp voorkomt (of als
onderwerp in de corresponderende passieve zin) omgekeerd:
|
(1c)
|
de Karel de Grote kroning
<<uitgesloten>>
|
|
(2c)
|
het fruit eten
|
|
(3c)
|
Marie toestoppen van koekjes
<<uitgesloten>>
|
De bedoelde omkering van kern en 'lijdend voorwerp' is alleen mogelijk bij
de nominalisatie in (2). Dit is een nominalisatie van het
type 2. Bij dit type kan het 'lijdend voorwerp' zowel voor als achter de
kern staan. Bij type 1 kan het 'lijdend voorwerp' alleen achter de kern
staan en bij type 3 kan het er alleen voor staan. In de volgende
subparagrafen komen we hierop terug.
|
|
|
|