|
[1]
Het voornaamste type is: ge + substantief +
d/t, bijv.:
gebekt,
gedast,
gejast,
gelaarsd,
(on)gemanierd,
gemijterd,
gerokt,
gespierd,
gespoord.
De betekenis van dergelijke woorden is 'voorzien van het door het
substantief genoemde'. (Zie ook bij de samenstelling
.) Een aantal afleidingen hebben echter de betekenis 'het uiterlijk of
de vorm hebbend van wat het grondwoord noemt', bijv.
gemarmerd (papier),
(een) gevorkte (staart),
geveerd,
gevind,
getand (deze laatste drie als term uit de plantkunde gezegd van
bladeren).
[2]
Analoge vormingen zijn: be,
ver + substantief + d/t,
bijv.
(eng) behuisd (zijn);
verkikkerd (zijn op) (= 'verzot, dol zijn op').
Vergelijk verder met de afleidingen van werkwoorden
.
[3]
Van een reeks niet-Nederlandse woorden ten slotte worden 'geleerde'
adjectieven gevormd van het type: ge +
substantief + eerd, bijv.:
geaccidenteerd (gezegd van een terrein),
geaffecteerd (gezegd van spreken),
gedesillusioneerd,
gerenommeerd,
geroutineerd.
Bij dit type ligt het accent op -eerd.
|