|
|
Bijwoord (adjectief) + deelwoord of adjectief
|
[ 12·4·3·6 ]
|
1 |
Voorbeelden van samenstellingen met een adjectief als tweede lid zijn
aloud,
welbekend,
weledel
, waarin het bijwoord een versterkende betekenis heeft.
Voor gevallen met in-, door- of over-
zie
, voor vormingen met het bijwoord niet als eerste lid
.
|
|
2 |
Voorbeelden van samenstellingen met een tegenwoordig deelwoord als tweede
lid zijn:
bijziend,
bovenstaand,
eerstaanwezend,
hoogdravend,
lichtlopend,
vérstrekkend (met het accent op ver),
welsprekend
.
Een voltooid deelwoord dat als tweede lid fungeert kan een echt deelwoord
of een van een deelwoord afgeleid adjectief zijn, bijv.
goedgekleed,
hooggeleerd,
lichtgeraakt,
versgebakken,
welgevuld,
welverdiend,
zeergeleerd
of een pseudo-deelwoord, bijv.
breedgeschouderd,
kortgerokt,
sterkgespierd,
welbespraakt,
zoetgevooisd
.
|
|
|
|