|
Een klein aantal substantivische samenstellingen bestaat uit een
werkwoordsstam met een nadere aanvulling: een substantief, een bijwoord,
een onbepaald voornaamwoord, soms een groep woorden. Ze dienen voornamelijk
tot kenschetsing van personen. Voorbeelden zijn:
drinkebroer,
stokebrand,
waaghals,
zeurkous,
zuipschuit;
deugniet,
slok-op,
flapuit;
bemoeial,
durfal,
weetal;
kijk-in-de-pot,
sta-in-de-weg.
Ook de omgekeerde volgorde komt voor: substantief + werkwoordsstam, bijv.
voetveeg,
koukleum,
zoetekauw (met -e- als tussenklank)
Opmerkelijk is dat deze samenstellingen geen herkenbaar hoofd hebben: op
het laatste lid is geen lidwoordkeuze te baseren. Het lidwoord is altijd
de. Meervoudsvorming verloopt moeizaam of is onmogelijk.
Het procédé is niet productief.
|
|