Samenstellingen van afwijkende vorm
 
[ 12·3·2·8·ii ]
 
Een klein aantal substantivische samenstellingen bestaat uit een werkwoordsstam met een nadere aanvulling: een substantief, een bijwoord, een onbepaald voornaamwoord, soms een groep woorden. Ze dienen voornamelijk tot kenschetsing van personen. Voorbeelden zijn:

drinkebroer, stokebrand, waaghals, zeurkous, zuipschuit;
     deugniet, slok-op, flapuit;
     bemoeial, durfal, weetal;
     kijk-in-de-pot, sta-in-de-weg.

Ook de omgekeerde volgorde komt voor: substantief + werkwoordsstam, bijv. voetveeg, koukleum, zoetekauw (met -e- als tussenklank)
     Opmerkelijk is dat deze samenstellingen geen herkenbaar hoofd hebben: op het laatste lid is geen lidwoordkeuze te baseren. Het lidwoord is altijd de. Meervoudsvorming verloopt moeizaam of is onmogelijk.
     Het procédé is niet productief.
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina