Het achtervoegsel -heid (-igheid)
 
[ 12·3·1·4·vii·4 ]
 
Met het achtervoegsel -heid worden op basis van adjectieven of telwoorden abstracta gevormd met de betekenis 'het + grondwoord + zijn' (vergelijk met de vormingen op -te ). Het grondwoord draagt het accent. De procédés zijn:

·   adjectief + heid, bijv.:

adequaatheid, blijheid, goedheid, heiligheid, spaarzaamheid, vanzelfsprekendheid, witheid, zwakheid.

Het procédé is productief.
     Soms is de vorm van het achtervoegsel -igheid, bijv. flauwigheid, narigheid, slimmigheid, stommigheid, ziekigheid . Dergelijke woorden hebben een enigszins affectieve, (negatief) waarderende betekenis en komen vooral voor in informeel taalgebruik (vergelijk bijv. kwaaiigheid en kwaadheid).
     Een aantal van de op deze manier gevormde substantieven, vooral die welke op -igheid eindigen, kunnen ook als concreta gebruikt worden, als zaaknaam, bijv. (een) aardigheid, geestigheid, grofheid, kleinigheid (in dit geval kunnen er soms verkleinwoorden van gevormd worden), als stofnaam, bijv. vuiligheid, zoetigheid en ten slotte als aanduiding van personen in de aanspreekvormen Heiligheid, Hoogheid .

·   telwoord + heid;
     Dit procédé is beperkt tot de telwoorden een, twee, drie, veel en hoeveel, waarbij zich het onbepaalde voornaamwoord al aansluit: eenheid, tweeheid, drieheid, veelheid, hoeveelheid, alheid . Verder komen voor minderheid (van min) en meerderheid (van meer).

 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina