|
·
adjectief + heid, bijv.:
adequaatheid,
blijheid,
goedheid,
heiligheid,
spaarzaamheid,
vanzelfsprekendheid,
witheid,
zwakheid.
Het procédé is productief.
Soms is de vorm van het achtervoegsel -igheid, bijv.
flauwigheid,
narigheid,
slimmigheid,
stommigheid,
ziekigheid
. Dergelijke woorden hebben een enigszins affectieve, (negatief)
waarderende betekenis en komen vooral voor in
informeel taalgebruik
(vergelijk bijv.
kwaaiigheid en
kwaadheid).
Een aantal van de op deze manier gevormde substantieven, vooral die welke
op -igheid eindigen, kunnen ook als concreta gebruikt worden,
als zaaknaam, bijv.
(een) aardigheid,
geestigheid,
grofheid,
kleinigheid
(in dit geval kunnen er soms verkleinwoorden van gevormd worden), als
stofnaam, bijv. vuiligheid, zoetigheid en ten
slotte als aanduiding van personen in de aanspreekvormen
Heiligheid,
Hoogheid
.
·
telwoord + heid;
Dit procédé is beperkt tot de telwoorden een,
twee, drie, veel en
hoeveel, waarbij zich het onbepaalde voornaamwoord
al aansluit:
eenheid,
tweeheid,
drieheid,
veelheid,
hoeveelheid,
alheid
. Verder komen voor
minderheid (van min) en
meerderheid (van meer).
|