|
·
op basis van een substantief;
De afleidingen duiden een bewoner van een bepaald gebied aan:
dorpeling,
stedeling (van: stad),
noorderling (ook:
noordeling),
oosterling,
westerling,
zuiderling
(respectievelijk van: (het) noorden, oosten,
westen, zuiden). Niet tot deze betekenisgroep
behoren woorden als
ellendeling,
gunsteling,
kleurling,
oproerling,
tuchteling,
wellusteling
. Het procédé is niet productief.
·
op basis van een adjectief;
Dit procédé heeft ruimere mogelijkheden; qua betekenis zijn dergelijke
afleidingen te vergelijken met de afleidingen op -aard/-erd
en die op -erik
, bijv.:
enthousiasteling,
excentriekeling,
fanatiekeling,
naïeveling,
slappeling,
stommeling.
De op deze manier gevormde substantieven hoeven echter niet altijd
negatief waarderend te zijn. Vergelijk met de eerste voorbeelden onder
andere
jongeling,
lieveling,
nieuweling,
ouderling,
vreemdeling
.
·
op basis van een werkwoordsstam;
Hier doen zich de meeste mogelijkheden voor. De betekenis van de afleiding
kan actief zijn, bijv.
leerling ('iemand die leert'), maar ook passief, bijv.
huurling ('iemand die gehuurd wordt'). Voorbeelden van dit procédé
zijn verder:
afstammeling,
beginneling,
bekeerling,
biechteling,
kwekeling,
verschoppeling,
verstekeling,
volgeling,
zuigeling.
·
op basis van een telwoord, bijv.:
éénling,
tweeling.
|