thuis-
 
[ 12·2·2·2·ii·25 ]
 
Met behulp van het bijwoord thuis zijn een beperkt aantal scheidbare werkwoorden gevormd, namelijk: thuisblijven, thuisbrengen, thuishalen, thuishoren (met als formele variant thuisbehoren), thuishouden, thuiskomen, thuiskrijgen, thuislaten, thuisliggen, thuisvaren, thuisvinden en thuiszitten . Het procédé is niet productief.
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina