|
|
tegen-
|
[ 12·2·2·2·ii·22 ]
|
|
Naargelang van de betekenis van het bijwoord tegen kunnen twee
groepen scheidbare werkwoorden onderscheiden worden.
|
[1]
Samenstellingen die in betekenis overeenkomen met vormingen met
toe-
. De werkwoorden met toe- worden in de
gesproken taal
gemakkelijker gebruikt dan die met tegen-. Het procédé is
niet productief. We noemen de volgende werkwoorden:
tegenademen,
tegenblaffen,
tegenblikken,
tegenblinken,
tegendraven,
tegengaan,
tegengapen,
tegengolven,
tegenknikken,
tegenlachen,
tegenrollen,
tegenrukken en
tegenstralen
. Soms kan tegen- vervangen worden door
tegemoet-, bijv.
tegemoetgaan,
tegemoetlopen,
tegemoetlachen
.
[2]
In andere werkwoorden met tegen- zit het betekeniselement 'in
strijd met', 'in reactie op' besloten. Dit procédé is niet productief. We
noemen de volgende werkwoorden:
tegenhouden,
tegenkanten,
tegenmaken,
tegenspelen,
tegenspreken,
tegenpruttelen,
tegenwerken,
tegenwerpen
.
|
Tegenkomen ('ontmoeten; aantreffen') en
tegenstaan ('mishagen') behoren niet tot één van de genoemde groepen.
|
|
|
|