samen-
 
[ 12·2·2·2·ii·21 ]
 
Zeer gemakkelijk kan men samenkoppelingen vormen door het bijwoord samen te combineren met een werkwoord. De betekenis die de vormingen gemeen hebben is '(dichter) bijeen, bij elkaar zijn, raken of brengen'. Op deze manier kunnen zowel onovergankelijke werkwoorden gevormd worden, zoals in (66), als overgankelijke, bijv. in (67):

(66) Wij kwamen ieder jaar samen.
(67) Ik drukte de eierschaal tussen mijn vingers samen.

We noemen slechts een paar van de vele gangbare vormingen: samenballen, samenbrengen, samenroepen, samenstromen, samenvloeien . Zo kan men ook vormen samenkruipen als in de zin:

(68) Toen hij terugkwam in de kille schuilkelder, waren ze samengekropen in een hoekje onder de trap.


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina