scheidbaar
 
[ 12·2·2·2·ii·1·a ]
 
Er kunnen drie betekenisgroepen onderscheiden worden.

[1]  Aan voegt aan het werkwoord de betekenis 'nabijheid' of 'oppervlakkig contact' toe. Het procédé is productief. Voorbeelden zijn: aanbouwen, aandoen, aangeven, aangorden, aankleden, aankoppelen en aanspelden , zoals in:

(1) Ik zou die hanger maar niet aanspelden als ik jou was.

In een aantal gevallen is bovendien een betekenismoment van 'richting' of 'gerichtheid' aanwezig. Voorbeelden met deze betekenis zijn onder andere: aandragen, aansjouwen, aankijken, aanleveren, aanblaffen en aangooien , zoals in:

(2) Als jij nu even omloopt, dan kan ik je het touw aangooien.



[2]  In een beperkt aantal gevallen geeft het met aan gevormde werkwoord het begin aan van de werking die door het werkwoord zonder aan wordt uitgedrukt. Men spreekt in dergelijke gevallen van een inchoatief betekenismoment. Zo betekent het vlees aansnijden : 'het vlees beginnen te snijden'. Het procédé is met deze betekenis niet productief. Andere voorbeelden zijn: aanbraden, aangloeien .

[3]  De derde groep is productief. Het gebruik van de betrokken werkwoorden is beperkt tot informele taal. Werkwoorden als aankletsen, aanzeuren, met de betekenis '(bij voortduring) onsamenhangend kletsen, enz.' drukken een negatieve waardering uit. De aldus gevormde werkwoorden kunnen in een zin alleen maar voorkomen als het woordje maar aanwezig is, bijv.:

(3) Hij ettert maar wat aan.   <informeel>
(4) Laat hem maar aanleuteren.   <informeel>


Opmerking 1 Opmerking 2


    
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina