|
|
Inleiding
|
[ 21·9·1 ]
|
1 |
Parallel aan wat bij de aanloop (zie
) het
geval is kunnen ook achter de 'eigenlijke zin' elementen staan, dus nog
achter een achteropgeplaatst zinsdeelstuk en/of achteropgeplaatste
zinsdelen. Het zijn dezelfde categorieën als bij de aanloop. Bovendien
staan ze op vrijwel dezelfde manier in de uitloop: ze worden (in dit geval
altijd) door komma-intonatie van de eigenlijke zin afgescheiden en ze
hebben vaak een verwijswoord. De uitloopplaats is het laatste vakje in het
abstracte zinsschema (zie schema 21.4), dat
we hier gedeeltelijk herhalen als schema 21.13
en waarin we van elk zinstype een voorbeeld opnemen. Anders dan de aanloop,
kan de uitloop wel ook normaal voorkomen bij zinnen met achter-pv (zinstype
2).
schema 21.13: De uitloop in zinnen met
voor-pv (resp. zinstype 1a en 1b) en zinnen met achter-pv (zinstype 2).
aanloop |
eerste zinsplaats |
1ste pool
voor-pv/bindterm
|
middenstuk |
2de pool
(overige) ww. vormen
|
laatste zinsplaats |
uitloop |
- |
Die nacht
|
zou
|
hij haar weer
|
zien
|
in zijn droom
|
, zijn allerliefste.
|
- |
|
Wil
|
je er even op
|
letten
|
- |
, op dat kind?
|
(Ik denk)
|
dat
|
je ze meer water
|
moet geven
|
voortaan
|
, die planten.
|
In tegenstelling tot wat bij de aanloop het geval is, kunnen bij de uitloop
ook persoonlijke voornaamwoorden als verwijswoord optreden, bijv.:
|
(1)
|
Hij |zou| haar nooit meer terug|zien| na die dag, zijn geliefde.
|
|
(2)
|
Ze |zullen| wat vaker water nodig |hebben| in de zomer, die
planten.
|
|
(3)
|
Het |is| me lelijk tegen|gevallen| van hem, die reactie.
|
Uitloopconstructies met een verwijswoord in de eigenlijke zin zijn net als
dito aanloopconstructies vrijwel beperkt tot de
gesproken taal
.
|
|
2 |
De categorieën elementen die in de uitloop kunnen voorkomen, worden
besproken in
. Alternatieve plaatsingsmogelijkheden voor die elementen zijn doorgaans de
aanloop (zie
) en,
binnen de eigenlijke zin, de eerste zinsplaats (zie
) en het middenstuk (zie
).
|
|
|
|