Inleiding
 
[ 10·3·3·1 ]
 
De voegwoorden van tijd leiden meestal bijwoordelijke bijzinnen (temporele zinnen) in. Een enkele maal staan ze aan het begin van een bijvoeglijke bijzin, namelijk als deze een substantief bepaalt dat tijdsaanduidende betekenis heeft, bijv.:

(1) Dat is nog uit de tijd voordat jij geboren was.
(2) De dag nadat hij begraven was, kwam de brief aan.

De voegwoorden van tijd worden hier verder ingedeeld op grond van de tijdsverhouding tussen wat in de rompzin en wat in de bijzin wordt uitgedrukt. Voor het gebruik van de werkwoordstijden zie .
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina