|
(1a)
|
Ze kwamen allemaal op hem af.
|
|
(1b)
|
Op hem af kwamen ze allemaal, maar niemand hielp hem.
|
|
(1c)
|
Op hem kwamen ze allemaal af, voor zijn collega's
had niemand belangstelling.
|
|
(2a)
|
Hij haalde zijn examen op het kantje af.
|
|
(2b)
|
Op het kantje af haalde hij zijn examen.
|
|
(2c)
|
Op het kantje haalde hij zijn examen af.
<<uitgesloten>>
|
|
(3a)
|
Je rijdt makkelijk door die kartonnen wand heen.
|
|
(3b)
|
Door die kartonnen wand heen rijd je makkelijk, maar
daarna komt er een betonnen muur.
|
|
(3c)
|
Door die kartonnen wand rijd je makkelijk heen, maar
daarna komt er een betonnen muur.
|
|
(4a)
|
Dit volk heeft zijn eigen taal en cultuur door de eeuwen
heen gehandhaafd.
|
|
(4b)
|
Door de eeuwen heen heeft dit volk zijn eigen taal
en cultuur gehandhaafd.
|
|
(4c)
|
Door de eeuwen heeft dit volk zijn eigen taal en cultuur
heen gehandhaafd.
<<uitgesloten>>
|