|
|
Verkleinwoordvormen
|
[ 7·2·3·2 ]
|
|
Een aantal hoofdtelwoorden kunnen een 'verkleinwoordvorm' krijgen met een
affectieve waarde. In de praktijk is deze mogelijkheid beperkt tot
één, twee, drie, vier,
hooguit vijf en beide:
|
·
in constructies met een persoonlijk voornaamwoord en constructies met
met + een onbeklemtoond bezittelijk voornaamwoord (vergelijk
), bijv.:
|
(1)
|
Wij tweetjes weten het wel.
|
|
(2)
|
Zullen we gezellig met z'n tweetjes/met z'n beidjes uit eten
gaan?
|
·
in de partitieve constructie er...eentje, bijv.:
|
(3)
|
(Ik heb al een kaartje.) Ik heb er al eentje.
|
·
in de uitdrukking in + onbeklemtoond bezittelijk
voornaamwoord + eentje, bijv.:
|
(4)
|
Ze had het helemaal in d'r eentje gedaan.
|
In het laatste geval moet het bezittelijk voornaamwoord wel met het
natuurlijke geslacht corresponderen.
|
De verkleinwoordvorm eentje kan ook buiten de genoemde
constructies zelfstandig gebruikt worden, net als de gewone vormen van het
telwoord:
|
(5)
|
(Hoeveel wou u er hebben?) Eentje/een is wel genoeg.
|
Opmerking
|
Telwoorden die gesubstantiveerd zijn, komen onder meer voor in rapport-
en proefwerkcijfers; ze kunnen dan ook als verkleinwoord optreden.
Voorbeelden:
|
(i)
|
Hij heeft een zeven.
|
|
(ii)
|
Dat is nog net een zesje.
|
Zie voor namen van muntstukken en bankbiljetten zoals een
tientje enz.
.
|
|
|
|
|
|