Het gebruik van degene, diegene, datgene
 
[ 5·6·5 ]
 
De aanwijzende voornaamwoorden degene, diegene en datgene zijn altijd zelfstandig. Ze worden gevolgd door een beperkende betrekkelijke bijzin. Voorbeelden:

(1) Degene die dit voor het eerst gezien heeft, moet wel erg verbaasd geweest zijn.
(2) Je moet durven uitkomen voor datgene wat je gelooft.

Degene en diegene verwijzen naar personen, waarbij diegene nadrukkelijker is; datgene verwijst naar zaken. Als degene en diegene naar meer dan één persoon verwijzen krijgen ze in geschreven vorm een meervouds-n, bijv.:

(3) Degenen die willen, mogen wel meteen weggaan.

Deze aanwijzende voornaamwoorden worden vooral in geschreven taal gebruikt. In plaats van degene/diegene die komt ook wie en (hij) die voor; in plaats van datgene wat ook (dat) wat en hetgeen .
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina