|
|
Verwijzingsmogelijkheden van dat (en dit)
|
[ 5·6·3·3·6 ]
|
|
De verwijzingsmogelijkheden van dat zijn dezelfde als die van
het persoonlijk voornaamwoord het
, met uitzondering van het gebruik als voorlopig onderwerp. Vergelijk:
|
(19a)
|
Het schijnt dat er vanavond een vergadering is.
|
|
(19b)
|
Dat schijnt dat er vanavond een vergadering is.
<<uitgesloten>>
|
Het aanwijzend voornaamwoord dit heeft in principe dezelfde
verwijzingsmogelijkheden als dat, maar wordt alleen gebruikt
bij nadrukkelijke verwijzing, bijv.:
|
(20)
|
A: Wie zijn die heren? B: Dit is de voorzitter en dat
de secretaris.
|
|
|
|
|