In toevallig wederkerende verbindingen
 
[ 5·3·4·3·ii ]
 
Bij werkwoorden die geregeld wederkerend voorkomen, worden de zelf -vormen alleen gebruikt als het wederkerend voornaamwoord beklemtoond is. Het gaat hier om werkwoorden als wassen, scheren, aankleden, bezeren, verwonden (met een wederkerend voornaamwoord als lijdend voorwerp); verschaffen (met meewerkend voorwerp); inschenken (met bepaling van belang). Voorbeelden (vergelijk ):

(1) Heb je alleen jezélf aangekleed, zonder je broertje te helpen?
(2) Omdat niemand het voor hem deed, schonk hij zichzélf maar een borrel in.

Als het wederkerend voornaamwoord op de eerste zinsplaats staat of lid van een nevenschikking is, worden altijd zelf -vormen gebruikt:

(3) Zichzelf verschafte hij de grootste vreugde.
(4) Ze waste zichzelf en haar broertje.

Bij andere werkwoorden en verbindingen met een werkwoord bestaat een sterke voorkeur voor de zelf-vormen, ongeacht de klemtoon. Voorbeelden:

(5) Hij heeft zichzelf ontslag gegeven.
(6) Zoiets mag je jezelf toch wel toestaan.
(7) Ik heb mezelf op de televisie gezien.
(8) Hij schold zichzelf uit, omdat hij zo stom geweest was.
(9) Zij vindt zichzelf heel knap.

In de zinnen (5) t/m (9) zijn de neutrale vormen uitgesloten of vrijwel uitgesloten. Toch zijn er wel soortgelijke zinnen te bedenken waarin onbeklemtoonde neutrale vormen mogelijk zijn, bijv.:

(10) Ik zie me al op de televisie!
(11) Hij achtte zich daartoe volkomen in staat.

Zie voor een aantal van deze gevallen ook en .
     In voorzetselconstituenten komen alleen neutrale vormen voor als het voorzetsel lokale betekenis heeft en het wederkerend voornaamwoord onbeklemtoond is . In beklemtoonde positie verschijnen zelf-vormen:

(12) A: Wat zien jullie voor je staan? B: Voor mezélf zie ik een robot, maar voor mijn buurman een marsmannetje.

Na andere voorzetsels worden, op een enkele uitzondering na, uitsluitend zelf-vormen gebruikt, die ook altijd min of meer beklemtoond zijn. Voorbeelden:

(13) Ik hoefde hem niets te vragen, hij deed het uit zichzelf.
(14) Ik vertrouw alleen op mezelf.
(15) Altijd dacht ze aan zichzelf.
(16) Waarom moeten we altijd voor onszelf opkomen?
(17) Gaan jullie nu eerst eens bij jezelf te rade.
(18) Dat probleem moet ieder voor zichzelf oplossen.
(19) Dat is een geval op zichzelf.

In (18) is ook ieder voor zich mogelijk. De uitdrukking op zichzelf in de betekenis 'los van iets anders' (zoals in (19)) komt ook voor in de vorm op zich.
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina