|
|
In toevallig wederkerende verbindingen
|
[ 5·3·4·2·ii ]
|
|
De neutrale vormen kunnen hier alleen gebruikt worden als ze onbeklemtoond
zijn. Voorbeelden (let op de klemtoontekens):
|
(1)
|
Heb je je al áángekleed?
|
|
(2)
|
Hij schonk zich een bórrel in.
|
In voorzetselconstituenten komen alleen neutrale vormen voor als het
voorzetsel lokale betekenis heeft (vergelijk
), bijv.:
|
(3)
|
Ik zette de tas náást me op de grond.
|
|
(4)
|
Vóór zich zagen ze een robot en áchter zich een
marsmannetje.
|
|
|
|
|