|
|
Het gebruik van men, ze, je,
ge en we
|
[ 5·2·9·2 ]
|
1 |
Het voornaamwoord men wordt alleen
gebruikt als onderwerp van een zin (gecombineerd met een enkelvoudige
persoonsvorm) en behoort voornamelijk tot formele taal. Het stelt de door
het gezegde uitgedrukte werking centraal en duidt alleen vaag aan dat die
werking verricht of ondergaan wordt door personen.
Zinnen met men als onderwerp zijn te vergelijken met passieve
zinnen zonder door-bepaling. Dergelijke zinnen worden ook
gebruikt om een handeling enz. centraal te stellen, waarbij de 'handelende'
persoon in het vage wordt gelaten. Vergelijk:
|
(1a)
|
Men heeft mij vanmorgen verteld dat de regering gevallen is.
<formeel>
|
|
(1b)
|
Er werd mij vanmorgen verteld dat de regering gevallen is.
|
Niet elke passieve zin heeft echter een actieve pendant met
men; ook het omgekeerde geldt. Voor beperkingen op de vorming
van passieve zinnen:
. In enkele
gevallen is wel een passieve zin mogelijk, maar geen zin met
men. Dat is het geval als het onderwerp van de
corresponderende actieve zin geen personen kan aanduiden, en in enkele
vaste verbindingen. Voorbeelden:
|
(2a)
|
Er is deze winter niet veel hooi gevreten.
|
|
(2b)
|
Men heeft deze winter niet veel hooi gevreten.
<<uitgesloten>>
|
|
(3a)
|
Er wordt geklopt.
|
|
(3b)
|
Men klopt.
<<uitgesloten>>
|
|
(4a)
|
Er wordt gebeld.
|
|
(4b)
|
Men belt.
<<uitgesloten>>
|
Andere beperkingen op het gebruik van men zijn de volgende:
|
·
Het kan niet gebruikt worden in zinnen met presentatief er.
Vergelijk:
|
(5a)
|
Men heeft beweerd dat je ziek bent.
<formeel>
|
|
(5b)
|
Er heeft men beweerd dat je ziek bent.
<<uitgesloten>>
|
·
Het kan niet gecombineerd worden met een nabepaling:
|
(6a)
|
Mensen die zoiets hebben meegemaakt, zijn er niet veel.
|
|
(6b)
|
Men die zoiets heeft meegemaakt, zijn er niet veel.
<<uitgesloten>>
|
·
Het kan niet beklemtoond worden, behalve wanneer het de spreker om een
ironisch effect te doen is, bijv.
|
(7)
|
Mén zegt dat roken ongezond is, maar hoe weet mén
dat?
<formeel>
|
|
(8)
|
Ja, mén zegt zoveel.
<formeel>
|
·
Binnentekstelijke verwijzing naar men is
alleen mogelijk als het verwijzende voornaamwoord in dezelfde enkelvoudige
zin staat. De verwijzing gebeurt dan door middel van een bezittelijk,
wederkerend of wederkerig voornaamwoord. Voorbeelden:
|
(9)
|
Men doet zijn best.
<formeel>
|
|
(10)
|
Men heeft zich weer eens vergist.
<formeel>
|
|
(11)
|
Men moet elkaar liefhebben.
<formeel>
|
Als het om een of andere reden noodzakelijk is ter verwijzing naar een
vaag omschreven onderwerp een voornaamwoord te gebruiken in een andere zin,
dan is het gebruik van men
uitgesloten
en doet men een beroep op andere middelen. Voorbeelden:
|
(12)
|
Hoe houdt een mens het uit alsmaar geld te tellen dat
hem niet toebehoort!
|
|
(13)
|
Als iemand voor anderen zijn best heeft gedaan, en ondank is
dan zijn loon, dan gaat de aardigheid eraf.
|
|
Aangezien men alleen als onderwerp te gebruiken is (zie
hiervoor), moet dus ook voor de uitdrukking van de overige
zinsdeelsfuncties een beroep gedaan worden op andere middelen, bijv.:
|
(14)
|
Zoiets doet een mens goed.
|
|
|
2 |
De functie van men kan gedeeltelijk worden overgenomen door de
voornaamwoorden ze, je (en zijn regionale
nevenvorm ge) en we. Door ze worden
niet nader bepaalde personen aangeduid met uitsluiting van spreker en
hoorder. Bij gebruik van je/ge zijn spreker en
hoorder juist niet uitgesloten: je/ge betekent
'een mens' of 'mensen' en wordt dus gebruikt in algemene uitspraken. Voor
we geldt hetzelfde, maar dit voornaamwoord is beperkt in
gebruik. Als men gebruikt wordt, kunnen spreker en hoorder
zowel uit- als ingesloten zijn. Vergelijk (bij de volgende voorbeelden is
verondersteld dat de zinnen met hetzelfde nummer dezelfde betekenis hebben):
|
(15a)
|
Ze praten er al over in de stad.
|
|
(15b)
|
Men praat er al over in de stad.
<formeel>
|
|
(15c)
|
Je/ge praat er al over in de stad.
<<uitgesloten>>
|
|
(15d)
|
We praten er al over in de stad.
<<uitgesloten>>
|
|
(16a)
|
Hebben ze dat gebouw nu toch gerestaureerd?
|
|
(16b)
|
Heeft men dat gebouw nu toch gerestaureerd?
<formeel>
|
|
(16c)
|
Heb je/hebt ge dat gebouw nu toch gerestaureerd?
<<uitgesloten>>
|
|
(16d)
|
Hebben we dat gebouw nu toch gerestaureerd?
<<uitgesloten>>
|
|
(17a)
|
Je weet nooit wat er kan gebeuren.
|
|
(17b)
|
Ge weet nooit wat er kan gebeuren.
<regionaal>
|
|
(17c)
|
We weten nooit wat er kan gebeuren.
|
|
(17d)
|
Men weet nooit wat er kan gebeuren.
<formeel>
|
|
(17e)
|
Ze weten nooit wat er kan gebeuren.
<<uitgesloten>>
|
|
(20a)
|
In Amerika zie je de vreemdste dingen.
|
|
(20b)
|
In Amerika ziet ge de vreemdste dingen.
<regionaal>
|
|
(20c)
|
In Amerika zien we de vreemdste dingen.
|
|
(20d)
|
In Amerika ziet men de vreemdste dingen.
<formeel>
|
|
(20e)
|
In Amerika zien ze de vreemdste dingen.
<<uitgesloten>>
|
|
|
|
|