|
|
Indeling en karakterisering van de voornaamwoorden
|
[ 5·1·1 ]
|
1 |
Traditioneel worden de voornaamwoorden onderscheiden in
de volgende subcategorieën:
|
·
persoonlijk voornaamwoord (pronomen personale)
;
·
wederkerend voornaamwoord (reflexief pronomen)
;
·
wederkerig voornaamwoord (reciprook pronomen)
;
·
bezittelijk voornaamwoord (possessief pronomen)
;
·
aanwijzend voornaamwoord (demonstratief pronomen)
;
·
vragend voornaamwoord (interrogatief pronomen)
;
·
betrekkelijk voornaamwoord (relatief pronomen)
;
·
onbepaald voornaamwoord (indefiniet pronomen)
;
·
uitroepend voornaamwoord (exclamatief pronomen)
.
|
Tezamen vormen deze groepen van woorden een heterogene categorie, die
syntactisch en morfologisch niet in het algemeen te karakteriseren is.
Semantisch hebben de voornaamwoorden, op een enkele uitzondering na, een
verwijzend karakter gemeen
.
|
|
2 |
Syntactisch zijn de voornaamwoorden te onderscheiden in
zelfstandige en
niet-zelfstandige. In de volgende
voorbeelden zijn de gecursiveerde woorden zelfstandige voornaamwoorden: ze
vervullen de functie van zinsdeel, respectievelijk deel van een zinsdeel:
|
(1)
|
Ik heb niets gehoord.
|
|
(2)
|
Aan wie van hun buren hebben ze die oude stoel
gegeven?
|
Ook in voorzetselconstituenten worden dus zelfstandige voornaamwoorden
gebruikt. Deze constituenten kunnen zinsdeel zijn, bijv.
aan wie van hun buren
in (2) of
op ons
in (3), of zinsdeelstuk, zoals
van jullie
in (4) (de voorzetselconstituent fungeert hier als nabepaling
bij wie):
|
(3)
|
Ze hadden niet meer op ons gerekend.
|
|
(4)
|
Aan wie van jullie hebben ze die oude stoel gegeven?
|
Niet-zelfstandig zijn de gecursiveerde woorden in de volgende voorbeelden;
ze zijn determinerend element in een naamwoordelijke constituent
:
|
(5)
|
Mijn vrouw heeft niets gehoord.
|
|
(6)
|
Aan welk familielid hebben ze die oude stoel gegeven?
|
Tot de hier besproken subcategorieën behoren ofwel alleen zelfstandige,
ofwel én zelfstandig én niet-zelfstandig te gebruiken voornaamwoorden.
|
|
3 |
Naar de vorm vertonen de voornaamwoorden niet veel variatie. In een aantal
gevallen bestaan er genitief- en/of datiefvormen, die vaak niet tot de
standaardtaal behoren. Enkele voorbeelden:
|
(7)
|
Vrouwen wier echtgenoot overleden is, dienen hun meisjesnaam te
vermelden.
<formeel>
|
|
(8)
|
Zulks is schrijver dezes onbekend.
<formeel>
|
|
(9)
|
Het verschil is van dien aard dat er met recht van twee aparte
categorieën gesproken zou kunnen worden. (van dien aard = vaste
uitdrukking)
|
Bij sommige voornaamwoorden komen volle en
gereduceerde vormen voor. De eerste worden gebruikt als
het voornaamwoord beklemtoond is, de tweede in andere gevallen. Zo bestaan
naast elkaar bijv.:
mij en me,
hij en ie,
zijn en z'n,
haar en 'r/d'r
Bij de persoonlijke voornaamwoorden bestaat verschil tussen onderwerps- en
niet-onderwerpsvormen; vergelijk:
|
(10)
|
Ik heb hem gezien, maar hij heeft
mij niet gezien.
|
Als onderwerp komen
ik en
hij voor, in alle andere gevallen
mij en
hem, respectievelijk de onbeklemtoonde varianten.
Sommige niet-zelfstandige voornaamwoorden vertonen morfologische
overeenkomst met de adjectieven, doordat ze in dezelfde gevallen met de
uitgang -e of zonder uitgang gebruikt worden, bijv.:
iedere vader - ieder kind;
welke vork - welk mes
|
|
|
|