|
|
Algemene inleiding
|
[ 4·1 ]
|
1 |
Er bestaan drie lidwoorden:
de en het,
die lidwoorden van bepaaldheid of
bepaalde lidwoorden genoemd worden,
en een, dat lidwoord van
onbepaaldheid of onbepaald
lidwoord heet.
De klinker in de lidwoorden wordt uitgesproken als een sjwa; de
h van het wordt in onbeklemtoonde positie niet
uitgesproken. De bepaalde lidwoorden kunnen beklemtoond
worden, wat overigens slechts zelden voorkomt; het wordt dan
uitgesproken met een h en met de e van
met. In plaats van een en het wordt soms
de spelling 'n of 't gebruikt. Het onbepaald
lidwoord onderscheidt zich aldus in uitspraak en spelling van het telwoord
een (ook één gespeld).
|
|
2 |
Het lidwoord fungeert als determinator in een naamwoordelijke constituent
. Het staat altijd vóór de kern van de naamwoordelijke constituent, zij
het niet altijd vlak ervoor (tussen het lidwoord en de kern kan bijv. een
adjectief komen, zie zin (4)). Het lidwoord staat dus vóór
een substantief (zie bijv. (1) en (2)) of vóór
een taalelement dat als substantief kan fungeren, zoals een infinitief (zie
voorbeeld (3)), een zelfstandig gebruikt voornaamwoord (zie
voorbeeld (4)) of een gesubstantiveerd adjectief (zie
voorbeeld (5)). Voorbeelden zijn:
|
(1)
|
Het huis dat je daar ziet is van mijn broer.
|
|
(2)
|
Er staat een paard in de wei.
|
|
(3)
|
Het heen en weer lopen van mijn broer begon me de keel uit te
hangen.
|
|
(4)
|
Dat is een vreselijk geleerd iemand.
|
|
(5)
|
De sterkste wint het altijd van de zwakste.
|
|
|
3 |
Van de bepaalde lidwoorden bestaan de oude
naamvalsvormen
des, der
en den, die echter in de standaardtaal
niet of nauwelijks voorkomen (afgezien van vaste uitdrukkingen). De meest
gebruikte is de genitiefvorm der, die in formeel taalgebruik
wel gebruikt wordt bij meervoudige substantieven en bij enkelvoudige
vrouwelijke substantieven, vooral om een opeenvolging van van
de-groepen te vermijden. Voorbeelden:
|
(6)
|
De minister had zich verzekerd van de steun van de meerderheid
der parlementsleden.
<formeel>
|
|
(7)
|
Beginselen van de schrijfwijze der Nederlandse taal.
<formeel>
|
Enkele voorbeelden van vaste uitdrukkingen waarin een naamvalsvorm van een
lidwoord voorkomt:
|
·
met des (genitief mannelijk en onzijdig enkelvoud):
de tand des tijds,
de dag des Heren;
de heer des huizes,
de plaats des onheils
; verder in tijdsbepalingen, waarin altijd '
s gespeld wordt, als:
's morgens,
's maandags,
's winters,
(tweemaal) 's jaars
;
·
met der (genitief en datief vrouwelijk enkelvoud; genitief
meervoud):
in naam der wet,
in naam der koningin;
(een zaak) in der minne (schikken);
het Boek der Boeken
;
·
met den (datief mannelijk en onzijdig enkelvoud):
op den duur (maar:
op de lange duur);
in den beginne,
om den brode
.
|
Verder treffen we deze naamvalsvormen aan als delen van andere woorden,
bijv. versmolten met het voorzetsel
te tot ter (bijv. in
ter plaatse) en ten (bijv. in
ten dele) en in woorden als
destijds,
indertijd,
metterdaad (= met der daad)
.
De vormen des en der worden vrijwel altijd, de
vorm den wordt soms uitgesproken met de e van
met.
Van het onbepaald lidwoord bestaan de oude naamvalsvormen
eens (genitief mannelijk en onzijdig),
bijv. in
eens geestes zijn, en ener
(genitief vrouwelijk), bijv. in
de kracht ener vrouw. Ze zijn als
archaïsch
te beschouwen en komen zelden voor.
|
|
|
|