|
·
a wordt aa in:
bad - baden,
bedrag - bedragen,
blad - blad(er)en,
blaren
,
dag - dagen,
dak - daken,
dal - dalen,
gat - gaten,
gelag - gelagen,
glas - glazen,
graf - graven,
pad - paden ('weg'),
slag - slagen,
staf - staven,
vat - vaten,
verdrag - verdragen
, maar:
handvat - handvatten, hoewel veelal ook
handvaten gezegd wordt;
·
a wordt ee in:
stad - steden
;
·
e wordt ee in:
bevel - bevelen,
gebed - gebeden,
gebrek - gebreken,
gen - genen,
spel - spelen,
tred - treden (meervoud weinig gebruikelijk),
weg - wegen
; (Hierbij hoort ook het weinig voorkomende
gemet - gemeten.)
·
ei wordt ee; het achtervoegsel -heid
verandert in het meervoud altijd in -heden, bijv.:
bijzonderheid - bijzonderheden,
kleinigheid - kleinigheden,
moeilijkheid - moeilijkheden
;
·
i wordt ee in:
lid - leden,
rif - reven ('strook zeil'),
schip - schepen,
smid - smeden,
spit - spitten/speten ('puntige staaf')
;
·
o wordt oo in:
gebod - geboden,
god - goden,
hertog - hertogen,
hof - hoven,
hol - holen,
kot - kotten/koten,
lot - loten,
oorlog - oorlogen,
schot - schoten ('schieten'),
slot - sloten,
verbod - verboden,
verlof - verloven
. Hierbij kunnen verder vermeld worden de meervoudsvormen van een woord als
alcohol - alcoholen (in vaktaal) en van de
natuurkundige termen voor deeltjes op -on,
waar behalve klinkerverandering ook accentwisseling optreedt, bijv.:
eléktron - elektrónen,
néutron - neutrónen,
próton - protónen
.
|