|
Stofnamen kunnen de- en het-woorden zijn, bijv.
de wol,
de zij(de)
, maar
het hout,
het papier
; het -woorden zijn bijv. ook
het chintz,
het denim en
het teak
, evenals de namen van metalen
.
Wanneer substantieven als stofnaam en als voorwerpsnaam gebruikt kunnen
worden, is de stofnaam dikwijls het-woord en de voorwerpsnaam
de-woord. Zo bijv. bij namen van edelstenen (zoals
diamant,
robijn,
topaas
); vergelijk:
|
(1a)
|
Het diamant dat wij verhandelen, wordt vooral voor industriële
doeleinden gebruikt. (stofnaam)
|
|
(1b)
|
De diamant in die ring vind ik niet mooi. (voorwerpsnaam)
|
Andere voorbeelden zijn:
|
(2a)
|
Die mantel is van echt nerts. (het-woord)
|
|
(2b)
|
De nerts is een kleine visotter.
|
|
(3a)
|
Het kurk hieromheen is helemaal vergaan.
|
|
(3b)
|
Waar is de kurk van die fles?
|
Voor het laatste paar voorbeelden geldt overigens dat
kurk ook als stofnaam de-woord kan zijn.
Ook een groot aantal andere stofnamen komt als de- en
het-woord voor. Het onzijdig genus kan geacht worden het meest
voor te komen bij:
het/de aceton,
balatum,
bamboe,
barnsteen,
benzol,
bessensap,
carbol,
cement,
cheviot,
compost,
corduroy,
doek,
draad,
fiber,
grind,
gummi,
insecticide,
interlock,
kiezel,
kurk,
leem,
linoleum,
lysol,
majolica,
nylon,
ozon,
parfum,
pek,
pluche,
poeder,
poelet,
politoer,
pus,
rayon,
rotan,
satinet,
shantoeng,
slijm,
snot,
soldeer,
solfer/sulfer,
suède,
triplex,
velours,
veronal,
vitriool
. Stofnamen die meestal als de-woord gebruikt worden, zijn
bijv.:
de/het antraciet,
appelmoes,
bacon,
beits,
chloor,
drab,
drop,
fondant,
fosfor,
gom,
hachee,
hars,
kaneel,
katoen,
kit,
knoflook,
kwijl,
lak,
latex,
leukoplast,
loog,
macadam,
marsepein,
melange,
molm,
mousseline,
mout,
napalm,
opium,
pasta,
pils(ener),
plamuur,
popeline,
raffia,
roest,
rouge,
salpeter,
speculaas,
stijfsel,
stout,
taaitaai,
taf,
teer,
terracotta,
vitrage,
was,
zavel
. Het genusgebruik is onduidelijk bij:
de of het kauwgom,
rubber,
smeer,
steen,
textiel,
vernis
.
|
|