De werking ligt vóór referentiepunt en spreekmoment
 
[ 2·4·8·4·ii ]
 
1 Het perfectum kan uitdrukken dat de werking helemaal vóór het spreekmoment (en het referentiepunt) ligt. Ook het imperfectum kan nu gebruikt worden. Om de gebruiksmogelijkheden van het perfectum en het imperfectum tegen elkaar af te grenzen, kunnen we het best drie categorieën onderscheiden, die elkaar echter ten dele overlappen (zie 2a t/m 2c). Een bepaalde zin kan daarom wel eens tot meer dan één categorie gerekend worden.
 
2a Het perfectum duidt een incidenteel gebeuren aan; het imperfectum een werking van onbeperkte duur, een gewoonte enz. Vergelijk:

(1a) Vorig jaar heeft opa nog gefietst.
(1b) Vorig jaar fietste opa nog.

Zin (1a) geeft aan dat opa vorig jaar een enkele keer gefietst heeft, (1b) dat hij toen nog regelmatig fietste.
     Zo is (2b) een normale zin in tegenstelling tot (2a):

(2a) Gisteren heeft zij nog op krukken gelopen.   <<twijfelachtig>>
(2b) Gisteren liep zij nog op krukken.

De uitdrukking 'op krukken lopen' wijst immers op zichzelf al op de toestand waarin iemand verkeert, niet op een bepaalde gebeurtenis. Wel mogelijk is:

(2c) Gisteren heeft zij nog een eindje gelopen, met haar krukken.

Andere voorbeelden:

(3a) Ik heb vorige week rijexamen gedaan: ik ben helaas gezakt.
(3b) Ik heb vorige week rijexamen gedaan: ik zakte helaas.   <<twijfelachtig>>
(4a) Ik ben opgehouden met de rijlessen: ik ben voortdurend gezakt voor het examen.   <<twijfelachtig>>
(4b) Ik ben opgehouden met de rijlessen: ik zakte voortdurend voor het examen.

Zin (3b) is twijfelachtig omdat het hier duidelijk om een incidentele gebeurtenis gaat, in tegenstelling tot (4a) en (4b). Toch is (4a) niet helemaal ondenkbaar: 'voortdurend' kan opgevat worden als wijzend op een reeks incidentele gebeurtenissen. Wordt een bepaald aantal genoemd, dan heeft het perfectum weer duidelijk voorkeur:

(5a) Ik ben zes keer gezakt voor het examen.
(5b) Ik zakte zes keer voor het examen.   <<twijfelachtig>>


 
2b Het perfectum plaatst de werking in (een periode van) het verleden, zonder die duidelijk aan een bepaald moment te koppelen; het imperfectum doet dit laatste wel. Vergelijk:

(6a) Zij heeft nog op krukken gelopen.
(6b) Zij liep nog op krukken.

Zin (6a) betekent: 'in een niet nader gespecificeerd verleden verkeerde zij in een toestand waardoor zij zich met krukken moest voortbewegen'; zin (6b) drukt uit: 'op het moment waar we het nu over hebben, bewoog ze zich nog voort met krukken'. Andere voorbeelden:

(7a) Al zijn broers hebben de pokken gehad.
(7b) Al zijn broers hadden de pokken.
(8a) Hij heeft al geslapen.
(8b) Hij sliep al.

Zin (7a) betekent: 'vóór het spreekmoment heeft er voor al zijn broers een periode bestaan waarin ze (al dan niet gelijktijdig) de pokken hadden'; zin (7b) drukt uit: 'op een bepaald moment in het verleden hadden al zijn broers (tegelijk) de pokken'. Zin (8a) verwijst naar het spreekmoment en drukt uit dat iemand daarvóór al geslapen heeft, terwijl (8b) alleen kan verwijzen naar een moment in het verleden waarop iemand sliep.
     Met het feit dat het imperfectum de werking koppelt aan een bepaald moment in het verleden, hangt samen dat in een door het voegwoord toen ingeleide bijzin (het referentiepunt), en in de bijbehorende rompzin, geen perfectum gebruikt kan worden:

(9a) Toen ik in New York gewoond heb, is het verkeer nog lang zo druk niet geweest.   <<uitgesloten>>
(9b) Toen ik in New York woonde, was het verkeer nog lang zo druk niet.
(10a) Waar ben je geweest toen ik je opgebeld heb?   <<uitgesloten>>
(10b) Waar was je toen ik je opbelde?

Andere voorbeelden:

(11a) U zegt dat u veel ervaring hebt. Bij welke firma's hebt u gewerkt?
(11b) U zegt dat u veel ervaring hebt. Bij welke firma's werkte u?   <<twijfelachtig>>
(12a) U zei dat op dat moment verkoper was. Bij welke firma hebt u gewerkt?   <<twijfelachtig>>
(12b) U zei dat u op dat moment verkoper was. Bij welke firma werkte u?
(13) (Sprekend over het verleden: ) We hebben nog op fietsen met houten banden gereden.
(14) (Bij het bekijken van een foto: ) Dat moet in de oorlog geweest zijn. Kijk: we reden op fietsen met houten banden.


 
2c Het perfectum geeft aan dat het resultaat van de werking voortduurt tot het spreekmoment en/of dat de situatie op het spreekmoment van belang is; het imperfectum geeft dit niet aan. Vergelijk:

(15a) Het heeft vannacht geregend: de straat is nat.
(15b) Het regende vannacht: de straat is nat.   <<uitgesloten>>

Ook een zin als (7a) kan in een bepaalde context tot deze categorie behoren:

(7c) Besmettingsgevaar is er gelukkig niet: al zijn broers hebben de pokken gehad.
(7d) Besmettingsgevaar is er gelukkig niet: al zijn broers hadden de pokken.   <<uitgesloten>>

Andere voorbeelden (om beurten wordt een perfectum- en een imperfectumvorm van hetzelfde werkwoord gebruikt):

(16) He, het regent en nu ben ik mijn paraplu vergeten.
(17) Ik stapte hals over kop uit en vergat mijn paraplu.
(18) Kareltje heeft zeker een standje gekregen, dat hij zo sip kijkt.
(19) Kareltje was stout en kreegeen standje.
(20) De koekjes zijn op. Walter heeft ze zeker opgegeten.
(21) De koekjes waren zo lekker dat Walter ze allemaal opat.
(22) Ik heb vroeger veel gefietst. Daarom heb ik nu zo'n goede conditie.
(23) Ik fietste vroeger veel. Het was toen ook veel rustiger op de wegen.
(24) Ik heb gisteren geen huiswerk gemaakt. Ik hoop maar dat ik geen beurt krijg.
(25) A: Ik zag je gisteravond laat nog huiswerk maken. B: Nee, ik maakte geen huiswerk, ik las een boek.


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina