Overzicht van de vervoeging van de regelmatige werkwoorden
 
[ 2·3·3 ]
 
In het hieronder volgende overzicht (en in dat van de onregelmatige werkwoorden-a ) staan de werkwoordsvormen centraal. Aanduidingen omtrent het niet of weinig voorkomen in de standaardtaal van bepaalde vormen zijn hier in principe weggelaten . Ook zijn als onderwerp alleen persoonlijke voornaamwoorden genomen en daarvan niet alle bestaande vormen (voor een volledige inventarisatie zie ); waar gereduceerde en niet-gereduceerde vormen naast elkaar bestaan, is gekozen voor de eerste, omdat die in het taalgebruik het meeste voorkomen. Volledigheidshalve zijn de vormen die met u en ge gecombineerd worden, wel steeds vermeld, ook daar waar ze gelijk zijn aan elkaar en/of aan de je-vormen. Om een zo groot mogelijke variatie in spelvormen te bereiken, wordt de vervoeging van een vijftal werkwoorden gegeven.

infinitief
werken zetten doden leven reizen
indicatief presens
enkelvoud 1 ik werk zet dood leef reis
2 je werkt zet doodt leeft reist
werk je zet je dood je leef je reis je
2 u werkt zet doodt leeft reist
2 ge werkt zet doodt leeft reist
3 hij werkt zet doodt leeft reist
meervoud 1 we werken zetten doden leven reizen
2 jullie werken zetten doden leven reizen
* (jullie werkt) (zet) (doodt) (leeft) (reist)
2 u werkt zet doodt leeft reist
2 ge werkt zet doodt leeft reist
3 ze werken zetten doden leven reizen
indicatief imperfectum
enkelvoud 1 ik werkte zette doodde leefde reisde
2 je werkte zette doodde leefde reisde
2 u werkte zette doodde leefde reisde
2 ge werkte zette doodde leefde reisde
3 hij werkte zette doodde leefde reisde
meervoud 1 we werkten zetten doodden leefden reisden
2 jullie werkten zetten doodden leefden reisden
2 u werkte zette doodde leefde reisde
2 ge werkte zette doodde leefde reisde
3 ze werkten zetten doodden leefden reisden
conjunctief presens
enkelvoud 3 hij werke zette dode leve reize
imperatief
enkelvoud werk zet dood leef reis
meervoud werkt zet doodt leeft reist
tegenwoordig deelwoord
werkend(e) zettend(e) dodend(e) levend(e) reizend(e)
voltooid deelwoord
gewerkt gezet gedood geleefd gereisd


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina