|
|
Vormveranderingen
|
[ 1·4·2 ]
|
|
Sommige soorten woorden bezitten het vermogen om, afhankelijk van het
syntactische gebruik dat men van die woorden maakt,
vormveranderingen te ondergaan. Zo kan een adjectief
verschillende vormen aannemen, blijkens de groepen
een zwart beest en
het zwarte beest. Zulke vormveranderingen van één en
hetzelfde woord vat men samen onder het begrip
verbuiging of declinatie. Andere
verbuigingsverschijnselen zijn de meervoudsvorming bij substantieven (bijv.
beest /
beesten
en de genitief-s bij adjectieven (bijv.
wit /
(iets) wits
) en substantieven (bijv.
tijd /
(de tand des) tijds
). Soortgelijke verschijnselen bij werkwoorden (bijv.
ik kom /
jij komt /
ze komen
) noemt men vervoeging of
conjugatie. Een overkoepelende term voor declinatie en
conjugatie tezamen is flexie.
Morfemen als
-e,
-en,
-s en
-t
heten uitgangen. Ze zijn gewoonlijk het laatste morfeem
van een woord
.
|
|
|
|