Medeklinkers
 
[ 1·1·3 ]
 
1 De medeklinkers (of consonanten) worden beschreven en benoemd naar hun articulatieplaats, het al of niet trillen van de stembanden (resulterend in het onderscheid tussen stemhebbend en stemloos) en naar de mate van afsluiting van de uitstromende lucht (resulterend in het onderscheid tussen occlusief of explosief bij plotselinge opheffing van de afsluiting en fricatief of spirant of continuant bij gedeeltelijke en voortdurende vernauwing). Wanneer de lucht daarbij door de neusholte ontsnapt, spreekt men van nasalen; de nasalen: m, n en de ng van ring of bang, zijn altijd stemhebbend.
     De l en de r worden liquidae (meervoud van liquida) genoemd; de l wordt meestal voor in de mond gearticuleerd, de r soms ook, maar bij de meeste sprekers van het Nederlands achter in de mond. De h ontstaat door vrij uitstromende adem; de j en de w - ook halfvocalen genoemd - worden respectievelijk met ongeronde en enigszins geronde lippen gearticuleerd.
     Een overzicht van de voor de volgende uiteenzetting relevante medeklinkers volgens de kenmerken stemloos/stemhebbend en fricatief/occlusief geeft schema 1.2.

schema 1.2: Overzicht van de medeklinkers die een rol spelen bij het verschijnsel van de 'finale verscherping'.

fricatief of continuant occlusief of niet-continuant
stemloos f s ch p t k
stemhebbend v z g b d -

Het verschil tussen de stemloze ch-klank (van chaos) en de stemhebbende g-klank (van gas) speelt voor de meeste sprekers van het Nederlands - althans in het noorden , boven de grote rivieren - geen rol in de uitspraak; voor de grammatica is het onderscheid van belang bij de morfologie van de werkwoorden: men vergelijke de verledentijdsvormen lachte versus zaagde.
 
2 Uit de in schema 1.2 gegeven opstelling blijkt dat de stemloze fricatieven en occlusieven alle een stemhebbend correlaat hebben. (Alleen het stemhebbende correlaat van de occlusief k, de g-klank van het Franse gant, kent in het Nederlands geen aparte weergave in de spelling.) Deze correlatie komt tot uiting bij de morfologie van het werkwoord, het substantief en het adjectief in de zogenaamde finale verscherping: aan het woordeinde wordt een stemhebbende fricatief of occlusief stemloos gerealiseerd. De laatste klank van hond is stemloos (dus een t), evenals de laatste klank van web (dus een p). In het meervoud, wanneer de stemhebbende occlusieven door een klinker gevolgd worden, is er uiteraard geen sprake van finale verscherping:

hond [met uitspraak t] - honden
web [met uitspraak p] - webben

Hetzelfde verschijnsel treedt op bij de fricatieven v en z, maar in de spelling wordt de regel van de finale verscherping al gehonoreerd door de schrijfwijze met f en s:

duif [niet met v gespeld] - duiven
muis [niet met z gespeld] - muizen

Ook bij de verbuiging van de adjectieven treffen we hetzelfde verschijnsel aan:

een dood [met uitspraak t] musje - dode musjes
een xenofoob [met uitspraak p] idee - xenofobe ideeën
een lief [niet met v gespeld] meisje - lieve meisjes
een wijs [niet met z gespeld] man - wijze mannen

Bij de morfologie van het werkwoord ten slotte treedt het verschijnsel van de finale verscherping eveneens op:

ik word [uitspraak met t] - wij worden
ik heb [uitspraak met p] - wij hebben
ik leef [niet met v gespeld] - wij leven
ik verhuis [niet met z gespeld] - wij verhuizen

Opmerking 1 Opmerking 2


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina