|
|
Nevenschikking van zinnen
|
[ 26·4·2·2 ]
|
|
De leden van een nevenschikking met want zijn altijd zinnen
met voor-pv. Ook deze nevenschikkingen zijn meestal tweeledig. Er zijn geen
beperkingen op de soorten zinnen (mededeling, vraag, bevel, enz.) die het
eerste lid vormen. Voorbeelden:
|
(1)
|
Ga naar boven, want ik wil werken.
|
|
(2)
|
Kom je vanmiddag een uurtje met me praten? Want ik voel me zo eenzaam.
|
|
(3)
|
Dat hij nog lang moge leven, want hij is een zegen voor het vaderland.
|
Ook onvolledige zinnen, met name elementen die de inhoud van een vorige zin
weer opnemen, kunnen worden gebruikt, bijv.:
|
(4)
|
Kom je vanmiddag? Neen, want ik moet studeren.
|
|
(5)
|
Is hij ziek? Waarschijnlijk, want hij was niet thuis.
|
|
(6)
|
Gecondoleerd, want ik heb gehoord dat je kat dood is.
|
|
(7)
|
Hij nam afscheid. Voorbarig, want diezelfde avond zou hij weer aanbellen.
|
De zinnen die op want volgen, zijn meestal mededelende zinnen
(zie de bovenstaande voorbeelden), waaronder ook retorische vragen, die
eveneens als mededeling fungeren (zie (8)). Toch kunnen ook
andere soorten zinnen voorkomen. Voorbeelden:
|
(8)
|
Hij heeft het vast uit liefde gedaan, want waarom zou hij het anders
gedaan hebben?
|
|
(9)
|
Hij heeft het vast uit liefde gedaan, want vertel me niet dat hij niet van
haar hield.
|
|
(10)
|
Hij heeft het vast uit liefde gedaan, want weet je dat hij me zelf verteld
heeft dat hij van haar hield?
|
|
|
|
|