|
|
Beschouwd als uitspraak
|
[ 26·2·1·3·1 ]
|
|
In dit type nevenschikking met of, dat vooral in
gesproken taal
voorkomt, wordt in de tweede zin de zinvolheid of de redelijkheid van de
eerste zin, beschouwd als uitspraak, betwijfeld. Hiermee
bedoelen we dat het niet (alleen) gaat om de inhoud van die eerste zin,
maar om het feit dat een zin met deze inhoud in de gegeven situatie wordt
uitgesproken. Een voorbeeld:
|
(1a)
|
Feta wordt van geitemelk gemaakt, of wist je dat al?
|
De spreker doet eerst een mededeling, maar hij vraagt zich vervolgens af of
die mededeling in die bepaalde situatie of voor die bepaalde hoorder wel
relevant is: misschien kent de hoorder de inhoud van de mededeling al. De
spreker betwijfelt dus de voorwaarde voor de zinvolheid van zijn uiting en
voorkomt daarmee dat de hoorder opmerkt dat hij een overbodige mededeling
doet. Dat in de of -zin een negatieve conditie wordt
uitgedrukt, blijkt bij omschrijving door middel van een voorwaardelijke
bijzin met als:
|
(1b)
|
Feta wordt van geitemelk gemaakt, als je dat nog niet wist.
|
Deze omschrijving laat ook duidelijk zien dat de voorwaarde niet alleen
betrekking heeft op de inhoud van de eerste zin: feta wordt
ook van geitemelk gemaakt als de toegesprokene dat wél wist.
Bevat de of-zin een ontkenning, dan verdwijnt die in de
als-zin:
|
(2a)
|
Ga zitten, of heb je geen tijd?
|
|
(2b)
|
Ga zitten, als je tijd hebt tenminste.
|
In de laatste of-constructie wordt de zinvolheid van een bevel
of verzoek betwijfeld. Het eerste lid kan ook een vragende zin zijn:
|
(3)
|
Ga je mee uit eten? Of heb je geen zin?
|
|
(4)
|
Wanneer is Shakespeare geboren? Of weet je dat niet?
|
Vooral met vragen en bevelen is het karakter van exclusieve disjunctie
gemakkelijk te illustreren. Het eerste lid kunnen we omschrijven als: 'of
je gaat in op mijn vraag/bevel', ofwel 'of je beantwoordt mijn vraag/voert
mijn bevel uit', en het tweede lid als: 'of je doet het niet, als mijn
vraag/bevel niet relevant is', ofwel 'of je doet het niet, als je niet in
kunt gaan op mijn vraag/bevel'.
Andere voorbeelden:
|
(5)
|
Proficiat hoor! Of ben jij Jan Adams niet?
|
|
(6)
|
Neem maar een eerste-klaskaartje, of kun je je dat niet permitteren?
|
|
(7)
|
Paus Innocentius iii leefde van 1160 of 1161 tot 1216 - of
had jij me dat niet gevraagd?
|
|
(8)
|
Wil je een borrel? Of drink je geen alcoholische dranken?
|
Tot dusver zijn voorbeelden gegeven waarin het tweede lid betrekking heeft
op de zinvolheid van het eerste, beschouwd als uitspraak. De
spreker kan zich echter ook afvragen of zijn uitspraak wel redelijk
verantwoord is, bijv.:
|
(9)
|
Jan is niet thuis. Of zie ik daar licht branden?
|
|
(10)
|
Wordt feta van geitemelk gemaakt? Of zijn hier geen geiten?
|
Een variant op dit type vormen de nevenschikkingen waarin in het tweede lid
een ironische vraag gesteld wordt die de motivering bevat van de
voorafgaande uitspraak. Op die manier wordt de zinvolheid of redelijkheid
van die uiting dus niet betwijfeld, maar als zeker voorgesteld. Voorbeelden:
|
(11)
|
Ga naar boven, of hoor je niet goed?
|
|
(12)
|
Betaal de rekening maar, of heeft meneer de miljonair geen geld?
|
|
(13)
|
Lees die tweede paragraaf maar, of heb je niet leren lezen op school?
|
Uit de vraag die de spreker stelt, blijkt hier dat hij niet twijfelt aan de
geldigheid van zijn uitspraak, maar dat hij er integendeel ten zeerste van
overtuigd is dat die uitspraak verantwoord is (vergelijk
).
|
|
|
|