|
|
Aard van de leden
|
[ 25·7·2·2·2 ]
|
a |
Zinnen met voor-pv die door én-én verbonden
worden, zijn altijd mededelende zinnen. Enkele voorbeelden:
|
(1)
|
(De toestand is nog nooit zo ernstig geweest: ) én de schatkist is leeg én
de werkloosheid neemt voortdurend toe.
|
|
(2)
|
(We mogen tevreden zijn: ) én Jos heeft een baan én Sabine is geslaagd.
|
Bij nevenschikking van zinnen met voor-pv die ten minste het onderwerp en
de persoonsvorm gemeenschappelijk hebben, moet het eerste en
van de reeksvormer vlak achter de gemeenschappelijke delen en in ieder
geval vóór de tweede zinspool geplaatst worden, en moeten de
gemeenschappelijke delen in het tweede lid worden weggelaten (vergelijk
, [4][c]). Vergelijk:
|
(3a)
|
Frits wil en voor Maaike de rozen snoeien en (-)
voor Jozien de tulpen planten.
|
|
(3b)
|
En Frits wil voor Maaike de rozen snoeien en Frits
wil voor Jozien de tulpen planten.
<<uitgesloten>>
|
(geen samentrekking; eerste en verkeerd geplaatst)
|
(3c)
|
Frits wil en voor Maaike de rozen snoeien en Frits
wil voor Jozien de tulpen planten.
<<uitgesloten>>
|
(geen samentrekking)
|
(3d)
|
En Frits wil voor Maaike de rozen snoeien en (-)
voor Jozien de tulpen planten.
<<uitgesloten>>
|
(eerste en verkeerd geplaatst)
|
|
b |
Enkele voorbeelden van nevenschikkingen van zinnen met
achter-pv zijn:
|
(4)
|
(Ik zal hem zodra ik hem spreek vragen) én wanneer hij terug denkt te
komen én of hij dan hetzelfde werk wil blijven doen.
|
|
(5)
|
(Ze heeft me in één telefoongesprek verteld) én dat Jantje mazelen had én
dat haar schoonmoeder kwam logeren én dat ze zoveel aardbeien hadden dit
jaar.
|
Bij nevenschikking van zinnen met achter-pv die ten minste het inleidend
woord en het onderwerp gemeenschappelijk hebben, moet het eerste
en van de reeksvormer achter het onderwerp geplaatst worden en
worden de gemeenschappelijke delen bij voorkeur samengetrokken (vergelijk
, [4][c]). Vergelijk:
|
(6a)
|
(Ik heb gehoord) dat Frits én voor Maaike de rozen wil snoeien
én (-) voor Jozien de tulpen wil planten.
|
|
(6b)
|
(Ik heb gehoord) dat Frits én voor Maaike de rozen wil snoeien
én dat Frits/hij voor Jozien de tulpen wil planten.
<<twijfelachtig>>
|
(geen samentrekking)Naast (6) is echter ook mogelijk:
|
(7)
|
(Ik heb gehoord) én dat Frits voor Maaike de rozen wil snoeien
én (-) dat Frits/hij voor Jozien de tulpen wil planten.
|
Het eerste en van de reeksvormer staat hier niet achter het
onderwerp van de eerste zin met achter-pv, maar achter de
gemeenschappelijke delen van de twee zinnen met voor-pv die hier
nevengeschikt worden (Ik heb gehoord dat... + ik
heb gehoord dat...), waarbij de gemeenschappelijke delen
(ik heb gehoord) in het tweede lid worden weggelaten (zie
hierboven onder 1). Het eerste en zou ook vóór
gehoord (de tweede zinspool) kunnen staan: zie
, [4][c].
Het betekenisverschil tussen constructies als in (6)
(Ik heb gehoord dat a + b) en in
(7) (Ik heb gehoord dat a +
ik heb gehoord dat b) is bij de reeksvormer
en - en meestal te verwaarlozen.
Behalve binnen een zinsdeel, zoals in (4), (5)
en (6) kunnen twee zinnen met achter-pv ook nevengeschikt
worden binnen een zinsdeelstuk, zoals in (8), waar inleidend
woord en onderwerp samenvallen in die:
|
(8)
|
Wilfried, die én een functie had in het bestuur én muziekles gaf op
zaterdagmiddag, kreeg toch een uitkering.
|
|
|
|
|