Een negatie-element in de rompzin in plaats van in de afhankelijke zin
 
[ 21·4·9·2·iv ]
 
In sommige samengestelde zinnen zijn er twee plaatsingsmogelijkheden voor het negatie-element, zonder dat er sprake hoeft te zijn van een betekenisverschil: het negatie-element kan zowel in de afhankelijke zin als in de rompzin staan. Dit komt voor bij gezegdes als denken, vinden, graag hebben en dergelijke. Men spreekt hier wel van 'negatieverplaatsing'. Voorbeelden zijn:

(1a) (Ik vind) |dat| hij het probleem niet goed op|gelost heeft.|
(1b) Ik |vind| niet | | (dat hij het probleem goed opgelost heeft.)
(2a) (Hij dacht) |dat| Jan niet |zou komen.|
(2b) Hij |dacht| niet | | (dat Jan zou komen.)
(3a) (We hebben liever) |dat| hier geen hasj |gerookt wordt.|
(3b) We |hebben| liever niet | | (dat hier hasj gerookt wordt.)

De (b) -zinnen kunnen met dezelfde betekenis als de (a) -zinnen gebruikt worden.
     Er doen zich bij dergelijke zinsparen enige vormverschillen voor. Versmelting van het negatie-element met datgene wat onder zijn bereik valt, treedt uiteraard niet op als niet in de rompzin staat, zie bijv. (3b) en (4b):

(4a) (Zijn ouders waren van oordeel) |dat| hij nergens aanspraak op |kon maken.|
(4b) Zijn ouders |waren| niet van oordeel | | (dat hij ergens aanspraak op kon maken.)

Niet meer kan in z'n geheel in de rompzin staan, maar als alleen niet in de rompzin staat, wordt niet...nog gebruikt. Vergelijk:

(5a) (Ik denk) |dat| hij niet meer |komt.|
(5b) Ik |denk| niet | | (dat hij nog komt.)
(5c) Ik |denk| niet meer | | (dat hij komt.)

Opmerking


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina