|
|
Er wordt een plaats aangeduid die met de nader bedoelde plaats in verband
staat (relationeel)
|
[ 20·10·2·2·ii ]
|
1 |
In dit geval kan de plaatsbepaling geparafraseerd worden met: 'De plaats
waar..., is...', gevolgd door een voorzetselconstituent of een
voornaamwoordelijk bijwoord (niet door een ander bijwoord of een
naamwoordelijke constituent). Zo kan de zin:
|
(1)
|
Hij heeft de hele middag voor het huis gezeten.
|
omschreven worden met 'De plaats waar hij de hele middag gezeten heeft, is
voor het huis'(niet: het huis).
|
|
2 |
Om deze plaatsbepaling uit te drukken, worden alleen taalelementen gebruikt
die gevormd zijn met een voorzetsel.
|
[a]
Voorzetselconstituenten;
De voornaamste voorzetsels die hier voorkomen, zijn:
aan
achter
beneden
benoorden
beoosten
bewesten
bezuiden
bij
binnen
boven
buiten
door
in
langs
naast
nabij
om
omstreeks
onder
op
over
rond
rondom
tegen
tegenover
tussen
voor
voorbij
Deze voorzetsels kunnen in de hier bedoelde functie niet achtergeplaatst
worden. Er kunnen wel combinaties van vooropstaande en achtergeplaatste
voorzetsels voorkomen, met name onder...langs, over...heen, tot...
(aan)...toe, tussen...in. Voorbeelden:
|
(2)
|
Voor mij stond een politieagent.
|
|
(3)
|
Ze bevonden zich 1000 meter onder de grond.
|
|
(4)
|
Het huis stond aan een drukke weg.
|
|
(5)
|
Binnen de omheining liepen enige muildieren te grazen.
|
|
(6)
|
Naast waar die molen staat, zie je een grijs vlekje.
|
|
(7)
|
Tegenover waar Hannes nu zit, stond vroeger een kasteel.
|
|
(8)
|
Anton Koolhaas staat tussen Marie Koenen en Alfred Kossmann in.
|
[b]
Voornaamwoordelijke bijwoorden met een van de onder [a]
genoemde voorzetsels;
Voorbeelden:
|
(9)
|
Het stadhuis was niet interessant maar ernaast was een aardig
eethuisje.
|
|
(10)
|
Waar moet ik deze zak op zetten?
|
|
(11)
|
Het huis waarachter een tuin was, werd meteen verkocht.
|
|
|
|
|
|