|
|
Inleiding
|
[ 20·5·1 ]
|
1 |
Het ondervindend voorwerp is een zinsdeel
dat bij bepaalde werkwoordelijke en naamwoordelijke gezegdes kan of moet
voorkomen en de zelfstandigheid - meestal een of meer personen - aanduidt
die de door het gezegde uitgedrukte werking ondervindt. Een voorbeeld is
me in:
|
(1a)
|
Het verbaast me dat je nog steeds aan het werk bent.
|
Het ondervindend voorwerp onderscheidt zich van het lijdend voorwerp
doordat het ook bij naamwoordelijke gezegdes kan voorkomen en geen
onderwerp in een passieve zin kan worden; vergelijk:
|
(1b)
|
Ik word erdoor verbaasd dat je nog steeds aan het werk bent.
<<uitgesloten>>
|
Het ondervindend voorwerp vertoont verwantschap met het indirect object,
maar onderscheidt zich ervan, evenals van het voorzetselvoorwerp, doordat
het nooit in de vorm van een voorzetselconstituent optreedt.
|
|
2 |
In een enkelvoudige zin komt altijd maar één ondervindend voorwerp voor.
Het wordt meestal niet met andere voorwerpen gecombineerd; een enkele keer
kan het samen met een oorzakelijk voorwerp voorkomen (zie
).
|
|
|
|