Hoofdzinnen en hoofdzinsequivalenten
 
[ 14·6·3·4 ]
 
1 Bij een beperkt aantal substantieven kan als complement ook een hoofdzin of een equivalent daarvan optreden. Substantieven die zo'n complement kunnen krijgen zijn onder meer (de) mededeling, (de) vraag, (het) antwoord, (het) probleem, (het) verwijt, (het) bezwaar. Enkele voorbeelden:

(1) De mededeling 'U kunt gaan'(klonk meer als een bevel).
(2) Het probleem 'Wie is daar uiteindelijk verantwoordelijk voor?', (houdt ons nu al maandenlang bezig).
(3) De vraag 'Waarom?'(is hier niet aan de orde).
(4) (Na) het voorbeeld Ja, als u die drie maar laat staan, (moet iets toegevoegd worden).


 
2 Zo'n hoofdzin of equivalent staat bij voorkeur na nabepalingen, maar een andere volgorde is niet uitgesloten. Vergelijk bijv. de volgende (a) -zinnen met de (b) -zinnen:

(5a) Het antwoord van de leraar 'je ziet maar', (verraste de klas.)
(5b) Het antwoord 'je ziet maar'van de leraar, (verraste de klas.)
(6a) Het verwijt gisteren 'Had dat maar eerder gezegd', (irriteerde hem.)
(6b) Het verwijt 'Had dat maar eerder gezegd'gisteren, (irriteerde hem.)


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina