|
Voorbeelden van afleidingen van een stam van een regelmatig of onregelmatig
werkwoord zijn:
(de) bloei,
bouw,
duik,
duw,
groei,
haat,
koop,
roep,
stoot,
val.
Hiertoe behoren ook afleidingen van samenkoppelingen (zogenaamde scheidbaar
samengestelde werkwoorden). Voorbeelden zijn:
(de) aanpak,
doorstroom,
inbreng,
instroom,
onderduik,
opbloei,
opvang,
overloop,
terugloop,
uitleen,
uitstoot,
uitval.
Het accent ligt bij deze afleidingen altijd op het eerste lid. Van
samengestelde werkwoorden met mis- als eerste lid
komen afleidingen voor die eveneens het accent op het eerste lid
hebben:
de miskoop,
de misstap. Alle genoemde afleidingen zijn de-woorden,
maar het woord
misbruik is een het-woord.
Voorzover het nomina actionis betreft, geven afleidingen van een stam in
tegenstelling tot gesubstantiveerde infinitieven doorgaans veeleer een
afzonderlijke (en herhaalbare) handeling of werking weer dan een handeling
of werking in het algemeen. Gesubstantiveerde infinitieven kunnen beide
functies hebben. Vergelijk bijv. met elkaar:
|
(6)
|
De renner gaf zijn medevluchter een duw. Voor die duw
kreeg hij 1 minuut straftijd.
|
|
(7)
|
Voor het duwen van zijn medevluchter kreeg hij 1 minuut
straftijd.
|
Vergelijk met het laatste voorbeeld verder een zin als de volgende, waarin
alleen een gesubstantiveerde infinitief mogelijk is en geen stam:
|
(8)
|
Op het duwen van medevluchters staat gewoonlijk straftijd.
|
Het hier vermelde onderscheid is echter niet in alle gevallen aanwezig. Zo
zijn bijv.
de aanmaak en
het aanmaken naast elkaar bruikbaar:
|
(9a)
|
De aanmaak van bloed geschiedt in het ruggemerg.
|
|
(9b)
|
Het aanmaken van bloed geschiedt in het ruggemerg.
|
Zie verder bij de afleidingen op -ing
.
Heel wat van de volgens dit procédé gevormde substantieven kunnen behalve
als nomen actionis ook als concreet substantief voorkomen, bijv.
aanplant,
afwas,
inleg,
omloop,
overloop,
overstap (gewoonlijk als diminutivum:
een overstapje),
uitlaat
. Andere komen uitsluitend voor als concretum of als abstractum dat het
resultaat van een handeling of werking noemt, bijv.
afstap(je),
indruk,
nasleep,
omroep,
onderbouw,
opstoot(je),
overdruk,
uitdraai (van een computer)
.
Opmerking 2
|
Bij een aantal onregelmatige werkwoorden zijn substantieven niet afgeleid
van de stam, maar vertonen ze op een andere wijze samenhang met het
werkwoord. Er treedt klinkerverandering en soms ook
medeklinkerverandering op. Voorbeelden zijn:
(-)breuk (bij: breken; maar:
doorbraak en, naast elkaar, maar met verschil in betekenis
voorkomend: afbraak - afbreuk (doen aan),
inbraak - inbreuk);
(-)gang (bij: gaan en samenstellingen
daarmee);
(-)gift (bij: geven; zie voor (-)gave
);
(-)greep (bij: grijpen en samenstellingen
daarmee);
(-)name (bij: nemen en samenstellingen daarmee;
zie ook
);
(-)rit (bij: rijden en samenstellingen
daarmee);
(-)slag (bij: slaan en samenstellingen
daarmee);
sprong (bij: springen);
(-)stand (bij: staan en samenstellingen
daarmee);
wraak (bij: wreken);
(-)zicht (bij: zien en samenstellingen
daarmee).
|
|
|
|