|
|
Inleiding
|
[ 12·3·1·1 ]
|
|
Als grondwoord voor de vorming van substantieven kunnen dienen: andere
substantieven, werkwoorden, adjectieven en, in mindere mate, woorden van
een andere soort.
Nieuwe substantieven kunnen in het algemeen van reeds bestaande woorden
afgeleid worden met een voorvoegsel of een achtervoegsel of met een
combinatie van beide. In een aantal gevallen wordt geen toevoegsel gebruikt.
Zonder toevoegsel kunnen substantieven worden afgeleid van adjectieven en
van werkwoorden. Men spreekt in deze gevallen van het
substantiveren van adjectieven of werkwoorden. Deze
kunnen dienst doen als een substantief en vertonen dan dienovereenkomstige
morfologische en syntactische kenmerken zoals meervoudsuitgangen of de
mogelijkheid van combinatie met een lidwoord. Zie over de afleiding zonder
toevoegsel ook de algemene inleiding
.
|
|
|
|