|
|
scheidbaar
|
[ 12·2·2·3·ii·a ]
|
|
Tot de scheidbare werkwoorden bestaande uit een adjectief en een werkwoord
kunnen onder meer gerekend worden
(zich) bezighouden,
dwarsliggen,
gereedkomen,
goeddoen,
goedkeuren,
goedpraten,
grootbrengen,
fijnmalen,
hoogachten,
klaarkomen,
klaarmaken,
klaarspelen,
krombuigen,
kromliggen,
kwijtraken,
kwijtschelden,
liefhebben,
losmaken,
natregenen,
schoonmaken,
vrijspreken
. Sommige categorieën zijn productief, bijv. die met als eerste lid:
|
·
dicht-, bijv.:
dichtgooien,
dichtmetselen,
dichtnieten,
dichtplakken,
dichtslaan,
dichtslibben
; vergelijk met toe-
;
·
dood-, bijv.:
doodknuppelen,
doodschieten,
doodschoppen,
doodslaan,
doodzwijgen
;
·
open-, bijv.:
openbreken,
opendoen,
opengooien,
openspringen,
openwrijven
;
·
vol-, bijv.:
volgieten,
volladen,
vollopen,
volproppen,
volstouwen
.
|
Alleen of vrijwel alleen in de infinitiefvorm gebruikelijk zijn onder meer:
hardlopen,
hoogspringen,
schoonschrijven,
snelschaken,
snelwandelen
.
|
|
|
|