|
|
voorbij-
|
[ 12·2·2·2·iii·2·g ]
|
|
De scheidbare werkwoorden met voorbij bezitten een
betekeniselement dat omschreven kan worden met 'langs...heen; verder dan
een bepaald punt (komen of brengen)'. Het procédé is productief. Naast
onder meer
voorbijdrijven,
voorbijfietsen,
voorbijstormen,
voorbijstreven en
voorbijtrekken
(bijv. van een onweer), kan men ook vormen
voorbijfladderen,
voorbijspartelen, zoals in:
|
(3)
|
Ik wist niet wat ik zag! Lig ik me daar rustig op mijn rug in het water,
komt me daar die peuter van jullie voorbijspartelen.
|
Opmerking 3
|
De volgende werkwoorden hebben (ook) een niet-systematisch bepaalde
betekenis:
voorbijpraten (in: zijn mond voorbijpraten'meer
zeggen dan men eigenlijk wilde'),
voorbijschieten ('snel voorbijgaan' of 'door aanwending van te
sterke middelen het beoogde doel missen'),
voorbijzien ('over het hoofd zien', 'niet bemerken').
|
|
|
|
|
|