|
|
onscheidbaar
|
[ 12·2·2·2·ii·16·b ]
|
|
De niet-scheidbare vormingen bestaande uit om plus een
werkwoord hebben de volgende betekenis gemeen: 'de werking die door het
ongelede werkwoord wordt aangeduid, wordt zodanig op een zaak gericht, dat
ze die zaak helemaal omsluit'. We noemen hier:
ombinden,
ombruisen,
omdartelen,
omfladderen,
omflikkeren,
omgrijpen,
omgroeien,
omhangen,
omklemmen,
omklotsen,
omkronkelen,
omschijnen,
omspoelen,
omvatten en
omwaaien
. Het procédé is niet productief. Dergelijke werkwoorden behoren vaak tot de
formele taal
of zijn
archaïsch
. We illustreren het gebruik van bovengenoemde werkwoorden aan de volgende
zin:
|
(58)
|
Met beide armen omklemde het kind zijn moeder.
|
Sommige van de genoemde werkwoorden kunnen ook voorkomen als scheidbare
werkwoorden; de klemtoon valt dan uiteraard niet op het werkwoordelijk deel.
Zo is omgorden in (59a) gebruikt als een
scheidbaar werkwoord, in (59b) als een niet-scheidbaar
werkwoord:
|
(59a)
|
Ze gordde het ordekleed om.
<formeel>
|
|
(59b)
|
Ze omgordde zich met een fraai gewaad.
<formeel>
|
|
|
|
|