|
Het bijwoord neer geeft in scheidbare werkwoorden een
neerwaartse richting aan (gewoonlijk minder sterk dan 'naar beneden', dat
meer een ruimtelijke verandering aanduidt). De nevenvorm neder
komt uitsluitend voor in
formeel
of
archaïsch taalgebruik
. Het procédé is productief wanneer het werkwoordelijke lid van de
samenkoppeling een manier van (zich) voortbewegen of verplaatsen noemt of
wanneer dat werkwoord een werking aanduidt die tot doel heeft iets of
iemand te laten neerkomen (causatief). In het laatste geval kan de
betekenis veelal omschreven worden met 'door de werking op de grond doen
neerkomen'. Voorbeelden zijn respectievelijk:
neerdalen,
neerploffen,
neerstrijken,
neervallen;
neerduwen,
neerknuppelen,
neerleggen,
neerslaan,
neersmijten,
neersteken,
neerstampen,
neerzetten.
Voorbeelden van samenkoppelingen met als tweede lid een werkwoord dat een
andere dan de hierboven vermelde betekenis heeft, zijn:
neerlaten,
neerliggen,
neerschrijven,
neertellen,
neerzien,
neerzitten
.
|
|