Productiviteit
 
[ 12·1·2 ]
 
1 Niet alle woordsoorten kennen de mogelijkheid om hun woordbestand uit te breiden. Woordsoorten die uit een vast aantal leden bestaan, vormen gesloten woordklassen. Tot de gesloten woordklassen behoren de lidwoorden, de voornaamwoorden, de voorzetsels en de voegwoorden. De leden van deze woordklassen kunnen allemaal opgenomen worden in een woordenboek. Daartegenover staan woordsoorten waarvan het aantal leden in principe niet telbaar is. Dergelijke woordsoorten vormen open woordklassen. Het aantal leden ervan kan nooit volledig opgesomd worden.
     Heel wat woorden die tot de open woordklassen behoren, vertonen een systematische samenhang tussen vorm en betekenis. Ze zijn volgens een bepaald morfologisch procédé opgebouwd. Als een taalgebruiker op grond van een hem bekend morfologisch procédé (bijv. substantief + achtig = adjectief met de betekenis 'x') een in principe niet telbaar aantal woorden met een overeenkomstige samenhang aan een bestaande reeks kan toevoegen, noemen we dat procédé productief. In alle andere gevallen wordt een procédé niet productief genoemd. (Ook het gebonden morfeem in kwestie of de verzameling zelf noemen we al dan niet productief.) Productiviteit kan betrekking hebben op een hele klasse (bijv. alle werkwoorden) of op een deelklasse (bijv. de overgankelijke werkwoorden). Gewoonlijk verbindt men aan het begrip productiviteit de eis van onopzettelijkheid. Los van enige context of situatie is het echter niet mogelijk een scherpe grens te trekken tussen spontane nieuwvorming en opzettelijke toepassing van een bepaald procédé (bijv. in een cursiefje in een krant of weekblad, of in een cabaret- of reclametekst).
 
2 In de paragrafen over de woordvorming wordt in de eerste plaats aandacht besteed aan productieve procédés. Omdat het vermogen tot uitbreiding van reeksen woorden door middel van een procédé niet altijd even groot is, zal daarbij geprobeerd worden om zo mogelijk en bij voldoende duidelijkheid beperkingen op de productiviteit aan te geven. Die beperkingen op de productiviteit kunnen van uiteenlopende aard zijn.
     Allereerst zijn er absolute beperkingen te noemen, die van fonologische, morfologische of semantische aard kunnen zijn. Een beperking die fonologisch is, vinden we in de onmogelijkheid om het achtervoegsel -erig aan te wenden na een grondwoord dat eindigt op een lettergreep met een toonloze klinker. Zo komen regen-erig of babbel-erig niet voor, maar wel regenachtig en babbelachtig. Een typisch morfologische beperking zien we bij werkwoordsstammen waarvan het eerste deel een voorvoegsel is: deze verdragen geen nieuw voorvoegsel ge-, zodat ge-verzend en ge-bereken niet licht voorkomen, maar wel verzending en berekening. Een voorbeeld van een beperking van semantische aard ten slotte vinden we in het normaliter niet voorkomen van het voorvoegsel ge- vóór onovergankelijke werkwoorden die een onwillekeurige handeling of een dito proces uitdrukken als grondwoord: ge-sterf, ge-bloei, ge-schijn zijn normaliter uitgesloten .
     Naast deze absolute beperkingen zijn er ook relatieve beperkingen te noemen. Deze zijn veelal van stilistische aard: afleidingen van werkwoorden met het productieve achtervoegsel -ing liggen minder voor de hand naarmate het basiswerkwoord een platte of vulgaire gevoelswaarde heeft: kotsing en boering zijn op grond hiervan zeker ongewoon te noemen, wat niet geldt voor vomering en oprisping.
     En ten slotte zijn er remmingen op de productiviteit doordat een mogelijke afleiding geblokkeerd wordt door een reeds bestaand woord: vluchting komt niet voor doordat vlucht al bestaat, steler komt niet voor doordat het Nederlands het woord dief al kent.
 
3 In de beschrijving worden ook reeksen woorden vermeld die weliswaar niet zijn opgebouwd overeenkomstig een productief procédé, maar waarvan de bouw niettemin doorzichtig is. Het komt namelijk herhaaldelijk voor dat een bepaald type woordvorming als niet meer productief beschouwd wordt, maar wel voor een aantal zeer frequent voorkomende woorden heeft gezorgd. Zo kent het Nederlands substantivische afleidingen van adjectieven door middel van het achtervoegsel -te: dikte, diepte, zwaarte enzovoorts. Hoewel uitbreiding van deze categorie niet of nauwelijks plaatsvindt (men kan hoogstens denken aan betrekkelijk recente nieuwvormingen als gekte of goedkoopte), is de bouw van deze substantieven dermate doorzichtig, dat opname bij de substantivische afleidingen niet achterwege kan blijven. Een ander voorbeeld vormen de adjectieven met het achtervoegsel -zaam, die eveneens als een samenhangende groep van formaties herkenbaar zijn. Anderzijds worden improductieve procédés met een geringe uitbreiding (bijv. mannelijke persoonsnamen op -air: miljardair, diamantair en nog enkele) onbesproken gelaten.
     Alleen bij voldoende duidelijke gevallen wordt een procédé of een morfeem productief, c.q. niet productief genoemd; in andere gevallen wordt daarover geen uitspraak gedaan.
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina