|
|
Inleidende opmerkingen
|
[ 8·6·6·1 ]
|
|
Gaan we uit van de volgende zin, die in de gegeven vorm minder gebruikelijk,
maar zeker mogelijk is:
|
(1a)
|
Tien boeken staan in die kast op de bovenste plank.
|
In varianten van deze zin met dezelfde betekenis kunnen alle gebruikswijzen
van er voorkomen. Allereerst kan de zin op een meer
gebruikelijke wijze beginnen met presentatief er, waardoor het
onbepaalde onderwerp tien boeken verderop komt te staan:
|
(1b)
|
Er staan in die kast tien boeken op de bovenste plank.
|
In een andere volgorde, met er na de persoonsvorm:
|
(1c)
|
Tien boeken staan er in die kast op de bovenste plank.
|
Verder kan er in verwijzende functie gebruikt worden ter
vervanging van in die kast (zie (1d)),
de bovenste plank (zie (1e)) en
boeken (zie (1f)):
|
(1d)
|
A: (Staat er iets in die kast?) B: Tien boeken staan er op de
bovenste plank.
|
Dit er is locatief (al dan niet mede als presentatief te
interpreteren, al naargelang (1d) aan (1c) of
aan (1a) gerelateerd wordt).
|
(1e)
|
A: (Er staat zeker nooit iets op de bovenste plank?) B: Tien boeken staan
er in die kast op.
|
Dit er is prepositioneel, namelijk een deel van het
voornaamwoordelijk bijwoord er (...) op (al dan
niet mede als presentatief te interpreteren: zie (1d)).
|
(1f)
|
A: (Zijn hier ook boeken?) B: Tien staan er in die kast op de
bovenste plank.
|
Dit er is kwantitatief (al dan niet mede als presentatief te
interpreteren: zie (1d)).
Als de verschillende gebruikswijzen van er vrijelijk
gecombineerd konden worden in dezelfde zin, zou (1g) mogelijk
moeten zijn, wat niet het geval is:
|
(1g)
|
Er staan er tien er er (meestal) op.
<<uitgesloten>>
|
Wel mogelijk zijn bijv. (2a) en (2b):
|
(2a)
|
Er staan er tien. (= Tien staan er.)
|
|
(2b)
|
Er staan er tien op. (= Tien staan er
(meestal) op.)
|
|
|
|
|