Vorming van rangtelwoorden
 
[ 7·3·1 ]
 
1 De bepaalde rangtelwoorden worden gevormd door toevoeging van het achtervoegsel -de of -ste aan een bepaald hoofdtelwoord (met uitzondering van één, beide en drie).
     De telwoorden twee, vier t/m zeven, negen t/m negentien krijgen -de toegevoegd, bijv.:

tweede, zevende, elfde, vijftiende

Met drie correspondeert het rangtelwoord derde.
     Acht en de telwoorden vanaf twintig krijgen het achtervoegsel -ste, bijv.:

achtste, twintigste, drieënveertigste, vijfentachtigste

Met één correspondeert het rangtelwoord eerste.
     Rangtelwoorden die afgeleid zijn van samengestelde hoofdtelwoorden worden op dezelfde manier gevormd (voor de spelling - al dan niet aan elkaar schrijven - zie ), bijv.:

tweehonderd en zevende, driehonderd achtendertigste, zevenduizendste

Naast honderd (en) één, duizend (en) één zijn zowel honderd en eerste, duizend en eerste als honderd en eende, duizend en eende mogelijk.
 
2 Als onbepaalde rangtelwoorden kan men beschouwen de woorden middelste, laatste, die een relatieve plaats in een reeks aanduiden, het vragende hoeveelste en het verwijzende zoveelste (met als equivalent van dit laatste in informeel taalgebruik : tigste), bijv.:

(1) Je krijgt je salaris op de laatste werkdag van de maand.
(2) De hoeveelste is het vandaag?
(3) Ik zeg dat nu al voor de tigste keer!   <informeel>


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina