|
|
Wat + gezegde
|
[ 5·10·2·3 ]
|
|
De intensiverende functie van het uitroepend voornaamwoord kan ook
betrekking hebben op de werking uitgedrukt in het gezegde. Een dergelijk
betekeniseffect kan dan ook tot stand gebracht worden door middel van een
bijwoordelijke bepaling. Vergelijk:
|
(1a)
|
Wat kun jij liegen, zeg!
|
|
(1b)
|
Jij kunt nogal liegen, zeg!
|
|
(2a)
|
Wat heb ik geslapen!
|
|
(2b)
|
Ik heb zeer lang/diep geslapen!
|
|
|
|
|