|
|
Het gebruik van wie
|
[ 5·7·4·1 ]
|
1 |
Het vragend voornaamwoord wie vraagt een identificering van
een persoon of van personen:
|
(1)
|
Wie is de auteur van 'Villa des Roses'? (Willem Elsschot.)
|
|
(2)
|
Wie zou dat gedaan kunnen hebben? (De buren, denk ik.)
|
|
|
2 |
Als het zelfstandig voornaamwoord wie de functie van onderwerp
vervult, wordt het doorgaans verbonden met een enkelvoudige persoonsvorm
(zie (2)), maar wanneer het duidelijk is dat er meer personen
in het geding zijn, is ook een meervoudige persoonsvorm mogelijk:
|
(3)
|
Weet jij wie daar aankomen?
|
|
(4)
|
Wie hebben er geroepen?
|
In zinnen als de volgende, waarin wie naamwoordelijk deel van
het gezegde is, is een meervoudige persoonsvorm verplicht omdat het
onderwerp in het meervoud staat:
|
(5)
|
Wie zijn deze mensen?
|
|
(6)
|
Wie zijn Arthur Leroy en Francis Pay?
|
|
|
|
|