|
|
Het gebruik
|
[ 5·2·8·2 ]
|
|
De genitiefvormen van het persoonlijk voornaamwoord, die alleen naar
personen kunnen verwijzen, komen voor in
formeel
(meer bepaald archaïsch) taalgebruik, veelal in constructies met het
karakter van een vaste uitdrukking.
De vormen op -er worden aangetroffen:
|
·
als nabepaling bij wie (vragend of betrekkelijk voornaamwoord)
of bij een telwoord of onbepaald voornaamwoord, in de functie van
'van + voornaamwoord', bijv.:
|
(1)
|
Wie uwer zonder zonde is, werpe de eerste steen.
<formeel>
|
|
(2)
|
Velen onzer zijn die weg gegaan.
<formeel>
|
|
(3)
|
Eén hunner keerde terug.
<formeel>
|
·
in het type gedenk mijner (uwer, enz.), waar
het voornaamwoord als voorwerp gebruikt wordt;
·
in het type ontferm u mijner (onzer, enz.),
in de functie van 'over + voornaamwoord'.
|
De vormen op -s komen voor:
|
·
in het type mijns gelijke (uws, enz.) (= 'de
gelijke van mij', 'mijn gelijke', enz.);
·
in het type om zijns (zelfs) wil (haars,
enz.) (= 'omwille van hem(zelf)', enz.).
|
|
|
|
|