In voorzetselconstituenten met een bepaald hoofdtelwoord
 
[ 4·3·3 ]
 
In voorzetselconstituenten met een bepaald hoofdtelwoord die een hoeveelheid uitdrukken die groter, kleiner of ongeveer zo groot is als de door het telwoord aangeduide hoeveelheid, kan of moet een bepaald lidwoord gebruikt worden. Het gaat om de voorzetsels: boven, over en in ('groter/meer dan'); beneden, onder, binnen en tegen ('kleiner/minder dan'); rond en de combinatie om en nabij ('ongeveer zo groot/veel als'). Bij leeftijdsaanduidingen en na om en nabij wordt het lidwoord vrijwel altijd gebruikt; in andere gevallen is het meestal facultatief. Voorbeelden:

(1) Vroeger waren er films voor boven de veertien en voor boven de achttien.
(2) Kinderen beneden de drie jaar kunnen kosteloos worden vervoerd, maar moeten bij plaatsgebrek op schoot worden genomen.
(3) Grootvader is al in de tachtig.
(4) Ik loop ook tegen de vijftig.
(5) Ze zal rond de dertig zijn.
(6) Als je onder de eenentwintig of over de vijfenzestig bent, krijg je reductie.
(7) Eenmaal voorbij de eenentwintig is de jeugd voorgoed verloren.
(8) Dit moet binnen (de) veertien dagen klaar zijn.
(9) De temperaturen zullen niet boven (de) twintig graden komen.
(10) Bij aankopen boven (de) honderd gulden worden uw reiskosten vergoed.
(11) Ik weet hun huisnummer niet precies; het is in de twintig, dacht ik. ('tussen twintig en dertig')
(12) Er zullen om en nabij de honderd mensen geweest zijn.


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina