Twee verschillende klinkers
 
[ 2·3·5·3·i·1 ]
 
a

ij ee ee
aantijgen teeg aan aangetegen
begrijpen begreep begrepen
belijden beleed beleden
bezwijken bezweek bezweken
bijten beet gebeten
blijken bleek gebleken
blijven bleef gebleven
drijven dreef gedreven
* glijden gleed gegleden
grijpen greep gegrepen
hijsen hees gehesen
kijken keek gekeken
kijven keef gekeven
knijpen kneep geknepen
* krijgen kreeg gekregen
* krijten ('huilen') kreet gekreten
kwijten kweet gekweten
lijden leed geleden
lijken leek geleken
mijden meed gemeden
nijgen neeg genegen
nijpen neep genepen
overlijden overleed overleden
* prijzen ('loven') prees geprezen
* rijden reed gereden
rijgen reeg geregen
rijten reet gereten
rijzen rees gerezen
schijnen scheen geschenen
schijten scheet gescheten
schrijden schreed geschreden
schrijven schreef geschreven
slijpen sleep geslepen
slijten sleet gesleten
smijten smeet gesmeten
* snijden sneed gesneden
spijten speet gespeten
splijten spleet gespleten
stijgen steeg gestegen
* stijven ('met stijfsel bewerken') steef gesteven
strijden streed gestreden
strijken streek gestreken
verdwijnen verdween verdwenen
vergelijken vergeleek vergeleken
verlijden verleed verleden
vrijen * vree * gevreeën
vrijde gevrijd
wijken week geweken
wijten weet geweten
wijzen wees gewezen
wrijven wreef gewreven
zijgen zeeg gezegen
zwijgen zweeg gezwegen


 
b

ei ee ee
breien breide gebreid
* bree * gebreeën
* uitscheiden ('ophouden') * schee uit * uitgescheeën
zeiken ('plassen', 'zeuren') zeikte gezeikt
zeek gezeken


 
c

ie oo oo
bedriegen bedroog bedrogen
bieden bood geboden
genieten genoot genoten
gieten goot gegoten
* kiezen koos gekozen
liegen loog gelogen
rieken rook geroken
* schieten schoot geschoten
verbieden verbood verboden
verdrieten verdroot verdroten
vlieden vlood gevloden
* vliegen vloog gevlogen
vlieten vloot gevloten


 
d

ui oo oo
besluiten besloot besloten
buigen boog gebogen
druipen droop gedropen
duiken dook gedoken
fluiten floot gefloten
fuiven fuifde gefuifd
* foof * gefoven
kluiven kloof gekloven
kruipen kroop gekropen
luiken look geloken
ontluiken ontlook ontloken
* pluizen ('uitrafelen') ploos geplozen
ruiken rook geroken
schuilen school gescholen
schuilde geschuild
schuiven schoof geschoven
sluipen sloop geslopen
sluiten sloot gesloten
snuiten snoot gesnoten
* snuiven ('adem met kracht door de neus laten gaan') snoof gesnoven
spruiten sproot gesproten
spuiten spoot gespoten
stuiven stoof gestoven
uitpluizen ploos uit uitgeplozen
verschuilen verschool verscholen
verschuilde
wuiven wuifde gewuifd
woof gewoven
* zuigen zoog gezogen
zuipen zoop gezopen


 
e

ee oo oo
bewegen bewoog bewogen
* scheren ('(baard)haar afsnijden') schoor geschoren
wegen woog gewogen
* zweren ('etteren') zwoor gezworen
zweerde gezweerd


 
f

i o o
beginnen begon begonnen
binden bond gebonden
blinken blonk geblonken
dingen dong gedongen
dringen drong gedrongen
drinken dronk gedronken
dwingen dwong gedwongen
glimmen glom geglommen
* klimmen klom geklommen
klinken klonk geklonken
krimpen kromp gekrompen
ontginnen ontgon ontgonnen
* schrikken (onovergankelijk) schrok geschrokken
slinken slonk geslonken
spinnen spon gesponnen
springen sprong gesprongen
stinken stonk gestonken
verslinden verslond verslonden
verzinnen verzon verzonnen
verzwinden verzwond verzwonden
vinden vond gevonden
winden wond gewonden
winnen won gewonnen
wringen wrong gewrongen
zingen zong gezongen
zinken zonk gezonken
* zinnen ('denken') zon gezonnen


 
g

e o o
bergen borg geborgen
delven delfde gedolven
dolf
gelden gold gegolden
kerven kerfde gekerfd
korf gekorven
melken melkte gemolken
molk
schelden schold gescholden
schenden schond geschonden
schenken schonk geschonken
smelten smolt gesmolten
treffen trof getroffen
* trekken trok getrokken
vechten vocht gevochten
verbergen verborg verborgen
vertrekken vertrok vertrokken
verzwelgen verzwolg verzwolgen
vlechten vlocht gevlochten
zenden zond gezonden
zwelgen zwolg gezwolgen
zwellen zwol gezwollen
zwemmen zwom gezwommen


 
h

aa oe aa
begraven begroef begraven
dragen droeg gedragen
ervaren ervaarde ervaren
* ervoer
graven groef gegraven
* varen voer gevaren
* vaarde


 
i

aa ie aa
blazen blies geblazen
laten liet gelaten
raden raadde geraden
* ried
slapen sliep geslapen
verlaten verliet verlaten
verraden verraadde verraden
* verried


 
j

a ie a
vallen viel gevallen
* wassen ('groeien') wies gewassen


 
k

a i a
hangen hing gehangen
vangen ving gevangen


 
l

oo ie oo
* lopen liep gelopen
stoten stootte gestoten
* stiet


 
m

o e o
worden werd geworden


 
n

oe ie oe
roepen riep geroepen


 
o

ouw ieuw ouw
* houwen hieuw gehouwen


 
p

uu oo oo
spugen spoog gespogen
spuugde gespuugd


 
q

ij oo oo
tijgen toog getogen


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina